25. Tot driemaal toe en nòg is Roelof Frans op zee (2)

UREN ZONDER ZWEMVEST

In het eerste deel vertelden we hoe de jonge Roelof Frans op zee terecht kwam, naar het toenmalige Nederlands Indië vertrok en met de “Piet Hein” de aanvallende Jappen tegemoet voer.

 

4 - kopie

Het geallieerde eskader in het hevige vuur van Japanse vliegtuigen Straat Badoeng 19/20 februari 1942

Roelof  Frans rent weer naar beneden en hij schreeuwt de mannen bij de ketels toe : ,,Eruit ! ,, We staan in brand! ”  In een flits van een paar seconden controleert hij of alles, volgens de voorschriften, in orde is en neemt dan de rechte weg omhoog door de nooduitgang.  Als hij zich optrekt aan dek ziet hij, dat het vuur minder is en voelt hij hoe het schip trilt in zijn voegen.
Even gaat het nog door zijn gedachten, dat hij weer naar beneden moet om zijn geld en zijn zwemvest te halen, maar hij weet dat nu elke seconde kostbaar is dan zuiver goud.
Hij staat dan even besluiteloos, want het is nu vreemd stil geworden; zelfs de Jappen hebben het schieten gestaakt.  De dynamo’s zijn kennelijk uitgevallen ; alleen de noodverlichting geeft een zwak en geheimzinnig licht.
Hij hoort hoe van ergens op het schip de zware stem van de ,,ouwe” nog steeds bevelen roept en langzaam kruipt Roelof Frans over het sterk hellend dek ; hij weet, dat hij naar een zwemvest moet zoeken, want het schip is reddeloos verloren.
Hij ziet, dat er doden op het dek liggen en ergens kreunt een gewonde.  Er zijn matrozen in alle rust bezig munitie overboord te werpen,  omdat de slaghoedjes al verdwenen zijn. Het zweet breekt de jonge zeeman uit,  want wáár hij ook zoekt, een zwemvest vindt hij niet.  Dan denkt hij eraan een bank los te schroeven ;  misschien zal hij daarop blijven drijven. Maar juist als hij onder de loop van een kanon doorkruipt, barst een oorverdovend lawaai boven zijn hoofd los…. een van de matrozen is tot het laatst op zijn post gebleven en vuurt doodgemoedereerd in de richtig van de vijand, die ogenblikkelijk zijn  zoeklichten weer aanfloept en de zinkende ,, Piet Hein” in een licht zet.
“Kalm aan !” buldert de stem van de “ouwe” weer. “Ik zal proberen het schip op de wal te zetten.”
Maar de salvo’s van de Jappen fluiten weer door de lucht en Frans hoort hoe verschillende   opvarenden   overboord  springen en….  nog steeds heeft hij geen zwemvest.  Hij ziet hoe de bootsman bezig is een vlot te vieren. “Ga je mee?” roept iemand hem toe.  “hoeveel zijn er?” vraagt hij rustig  “Negentien” is het antwoord.
Roelof Frans schudt zijn hoofd…. hij heeft het niet op overvolle vlotten.
Maar toch moet hij iets doen, want het granaatvuur wordt steeds heviger.  Hij ziet hoe een machinist over de reling hangt en roept, alsof het een oefening geldt: “onderuit!”.
Dan laat hij zich met een plof in het water vallen.

childerij J.W. Heyting. Hr.Ms. kruiser De Ruyter in actie in de Straat Badoeng, 19-02-1942

schilderij J.W. Heyting. Hr.Ms. kruiser De Ruyter in actie in de Straat Badoeng, 19-02-1942.jp

Daar gáát het schip!

Ergens op het dek staat een margarine. “In ieder geval wat” denkt Roelof Frans.  Hij houdt het kistje stevig voor de borst en springt. Met een klets komt hij in het water terecht en het kistje spat uit elkaar in het water dat om hem heen kolkt.
“Nu rustig blijven,” denkt Roelof Frans.  “Nu vooral rustig blijven.”  Maar blijf eens rustig als je ziet, dat naast je de stoker drijft met een schot dwars door zijn hoofd. Blijf ook maar maar rustig als je weet, dat hier op de zelfde plaats, bij vroegere schietoefeningen,   zo’n vijfentwintig haaien zijn gesignaleerd. Blijf maar rustig, als je de zware schoenen en de overall onder het zwemmen moet uittrekken en de zoeklichten van een onverbiddelijke vijand over je heen strijken.
Aan de horizon flitste het en in het licht van de vuurmonden zag Roelof Frans een paar vlotten drijven en hier en daar dook een hoofd op.  Soms zwaaide er iemand even met zijn hand als teken van herkenning.  Steeds maar zwemmend, rustig, vooral rustig  keek Roelof Frans om naar de contouren van de geteisterde “Piet Hein”, waar de dappere commandant nog steeds op de brug stond. Het duurde nog een half uur voor het schip ten onder ging, in die tijd nog steeds hevig geteisterd door het vuur van de Japanse schepen.
“Daar gaat-ie”,  mompelde Roelof Frans, toen eindelijk het schip zonk, maar lange tijd om na te denken had de schipbreukeling niet….  Van de Japanse schepen ketsten de kogels in het water….  ” De schoften!” schreeuwde Frans woedend,  “ze schieten op de vlotten.” Hij zag hoe een paar mensen van de vlotten aftuimelden en hij hoorde het geschreeuw van de gewonden.  Ze zwommen nu met vijftien, zestien man bij elkaar en opeens zagen ze een schip in volle vaart langs hen heen stuiven; ze zagen het schuim voor de boeg en op de grijze romp lazen ze de naam  “Tromp”.  ze schreeuwden en riepen, maar niemand op het schip had aandacht voor hen,  want daarginds waren de Japanse schepen en toen het schip verder van hen weg was, zagen ze dat de “Tromp” de volle laag kreeg. Maar ze zagen ook, hoe een Japans schip brandend ten onder ging.
Het was trouwens een wonder met de “Tromp”, want niet minder dan elf voltreffers sloegen in aan boord;  toch kon het schip, hoewel zwaar beschadigd, nog juist de haven van Soerabaja halen. Maar dat alles wisten de schipbreukelingen niet; ze wisten alleen, dat het om hun leven ging.  Met de opmerkingen en roepen probeerden ze elkaar in te spreken.  Roelof Frans vroeg aan iemand vlak bij hem;  “Wat hèb ik hier toch?” Er was bloed aan zijn hand als hij langs zijn kin streek. Later merkte hij, dat zijn leven aan een zijden draadje had gehangen, omdat een granaatscherf rakelings zijn kin geschampt was. Een paar millimeter en Roelof Frans had Nederland niet meer teruggezien.

De reddende sloep

Het was stil geworden op de onafzienbare zee ;  de schepen waren vurend weggetrokken. Hoe laat het was, wisten ze niet precies, maar ’t zal een uur of drie geweest zijn, toen een deel van de zwemmers in een olieplas geraakte. De klefferige olie, die handen en gezichten bedekte en de ogen onnoemelijk pijn deed was de oorzaak, dat velen verdronken ;  alleen de groep van Roelof Frans kon juist aan de rand blijven en verder zwemmen….
De meesten hadden een zwemvest en soms riepen ze tegen Frans ; “Wil jij niet even?” maar dan riep hij terug : “Ik kan me wel redden”.  Af en toe rustte hij even uit op de schouders van een ander, die wel een zwemvest had.  Langzaam kwam de morgen en in het grijze schemerlicht zagen ze de bergpiek van Bali, gehuld in witte wolken. Maar naar Bali gaan zou betekenen in handen van de Jappen vallen, want die zouden daar nu wel geland zijn. Ze wisten niet , dat twee opvarenden van de “Piet Hein” toen al bijna op Bali waren aangekomen. Ze hebben er bewusteloos op het strand gelegen tot de bewoners van het eiland hen vonden, die hen reinigden van de olie en hen verborgen voor de Jappen.
   Nog steeds zwom Roelof Frans. Hoeveel uren al?….  Hij wist hij niet meer. Hij wist alleen dat hij, als hij alleen geweest was, de moed allang had laten zakken. Nu waren zijn vrienden,die vlak bij hem waren, hem een enkel woord toeriepen en elkaar moed inspraken. Het zal een uur of negen geweest zijn toen de sergeant-machinist klaagde: “Ik weet niet, wat ik heb…. als ik twee slagen doe ben ik doodmoe.”  Ze zagen dat hij doodsbleek was, maar ze probeerden hem wat op te beuren en zeiden dat er beslist hulp zou komen. Wat voor hulp…. dat wisten ze niet.
1 - kopie - kopieRoelof Frans voelde, dat zijn lippen gebarsten waren van de dorst en hij had een nare, vreemde smaak in zijn mond. Af en toe kneep hij wat zeewier uit en probeerde dat op te eten.  Om ongeveer elf uur zagen we iets in de verte en er kwam nieuwe hoop in hun hart. “Een drijvende boomstam!” zeiden de pessimisten. “Een boot!” riepen de optimisten met glinsterende ogen. Ze hadden gelijk… het was een prauw met een kleine motor. In de prauw zaten vier Nederlanders, die nog net op tijd uit de haven van Den pasar gevlucht waren. Het waren de havenmeester, een inspecteur van politie,  een vertegenwoordiger van de  KPM en een verpleegster.
Ze koesterden grote plannen…. ze wilde helemaal naar Australië. Ze zouden het misschien nooit halen, maar alles liever dan in de handen van de Jappen.  Gedurende de nacht hadden ze tussen de gevechten gedobberd en toen het ochtend werd,merkten ze, dat de stroming hen weer terug had gedreven, de kant van de Bali op. Daar dreef ook een sloep van de marine, maar de motor werkte niet.
En van dat “hulpeskader”moesten de drenkelingen hulp verwachten. Toen gaven de kleine boten nieuwe moed en vooral Roelof Frans voelde, dat hier de kans lag. Met brede slagen zwom hij en pas toen hij aan boord van de sloep getrokken was, zakte hij in elkaar….
Het duurde meer dan een half uur tot hij weer bijkwam en er waren nu een man of tien aan boord gehesen. ook de sergeant-machinist, die gezegd had, toen ze in de verte de boten zagen : laat mij maar liggen: het helpt toch niet meer.” Toen ze hem aan boord hadden, zagen ze, dat hij een grote wond op zijn rug had en uitgeput was door bloedverlies.
Ze legden hem in het roefje, met een matroos, die een gebroken knieschijf had; met de kok, die zijn enkel had gebroken en met een matroos, die er slecht aan toe was en eigenlijk elk ogenblik zijn laatste adem kon uitblazen.

De vlag in top

En toch waren er ook nog goede dingen op deze dag : er dreef een vat vliegtuigbenzine voorbij en de sloep kwam er zowaar mee op gang. Verder waren er blikken nasigoreng aan boord, een kompas, zeekaarten en een halve kruik whisky. En ook …. mevrouw Nieuwenhuizen, de verpleegster. of het nu dag of nacht was, ze zat beneden in het roefje, dat stonk van de wonden en bedorven lucht. Ze waakte over de sergeant Van ’t Hoff, probeerde zijn wonden te verzorgen met het enige wat er was: wat droog verband. Alleen als de avond gevallen was kwam ze even boven om was frisse lucht te scheppen en dan ging Frans naar beneden, want de sergeant wilde steeds maar, dat Roelof Frans bij hem kwam kijken.  De zwaar gewonde matroos stierf na een kort gebed kreeg hij een zeemansgraf. En zo scharrelden ze op Java aan, vier volle dagen en vier volle nachten, met de zon overdag heet en ongenadig  fel boven hen. Soms ronkte er een vliegtuig over en één keer zagen ze een luchtgevecht. Ook voeren ze door massa’s vis die door ontploffingen gedood waren. Ze maakte de vis schoon op de motorkap…..
Toen eindelijk de kust in zicht kwam, ter hoogte van Banjoewangi, durfde ze in de schemer niet binnen te varen…. zo mochten een voor jappen worden aangezien. De volgende morgen, bij vol daglicht, voeren ze, een grote Nederlandse vlag in top, een smal riviertje op. Ze vonden een kustwachtpost en…. een auto van het Rode Kruis. Er kwamen draagbaren en men droeg hen door het lage water naar het vaste land.

Met een treintje gingen zij naar Soerabaja, waar zelfs de schout-bij-nacht Doorman hen de hand drukte. Later, veel later hoorden ze pas, dat van de tweehonderdveertig man van de “Piet Hein” er drieëndertig het levend hadden afgebracht. Dat alles wist Roelof Frans toen nog niet, al had hij er een vermoeden van en hij zwoer dure eden, dat ze hem nooit meer op een schip zouden zien, nooit meer.

Afbeelding (36) - kopie

Marine hospitaal Soerabaja waar Roelof Frans werd verbonden aan zijn verwondingen

Een paar dagen daarna trokken ze naar Malang om op verhaal te komen. Dat verhaal kwam gauw en tussen de anderen zat Roelof Frans met een spierwit verband om zijn hoofd op het terras van een café en dronk zijn biertje….

De 19e november 1942 werd aan Roelof Frans het Bronzen kruis toegekend.

“Dienende aan boord van Onze Torpedobootjager “Piet Hein” tijdens en na het zeegevecht in straat Lombok op en na 19 februari 1942 blijk gegeven van moed, voortvarendheid, beleid, plichtbetrachting en doorzettingsvermogen”

Afbeelding (31)

 

imgp8294

 

 

 

 

 

 

 

 

Lang kon dit paradijs niet duren en het duurde ook niet lang. Er kwam een ordonnans ; er ging een trein ; er was een kampement ; er was een haven en er lag een schip en vóór Roelof Frans het goed wist, had hij het dek van de “Kortenaer” onder zijn voeten en was hij weer op weg, de Jappen tegemoet.

In het volgende nummer 

HET SCHIP BREEKT IN TWEEÉN