Uittreksel uit de beschrijving van de dienst op de Hr.Ms. ” Van Galen” op de nieuwe waterweg.
Bij het uitbreken van de 2e wereld oorlog met Duitsland lag Hr.Ms. “Van Galen” geankerd op de reede van het Nieuwediep.
Hr.Ms.”Van Galen” arriveerde na een voorspoedige reis van 1 maand, 7 mei 1940 te Den Helder.
Luitenant ter zee 2e klas Eteinne Henri Larive was op dat moment officier van de wacht belast met de navigatie van het schip, dat na de luchtbombardementen op de vliegkampen De Mok en de Kooy, toen de aanvallen ook op het schip begonnen, met hoge vaart zigzagde om de luchtaanvallen van de vijand te bemoeilijken; het vaartuig werd enige malen door mitrailleurs uit de lucht bestookt. Zowel dit schieten als de afweer van het schip bleven zonder resultaat, aangezien de vliegtuigen op grote afstand bleven.
Weldra werd de order ontvangen om naar Rotterdam te stomen met de opdracht van het vliegveld Waalhaven te beschieten en bracht ik, onder toezicht van de Commandant Kaptein-Luitenant ter zee A.S. Pinke, het schip door de Nederlandse mijnenvelden en de Duitse magnetische mijnen naar Hoek van Holland.
De Commandant bevond zich aanvankelijk op de navigatiebrug, doch later op de bovenbrug, orders kreeg ik door de spreekbuis. De Commandant en de officieren waren van oordeel, dat het schip Rotterdam niet zou bereiken, ten gevolge van te verwachten vijandelijke actie; aan de order werd intussen gevolg gegeven.
Aan mij was opgedragen het schip naar de Parkhaven te koersen met een 14 mijls vaart. Toen het bombardement van Duitse bommenwerpers boven het schip losbrak, bevond ik mij op de navigatiebrug met de Adelborst Koch en een roerganger, wiens naam mij is ontschoten.
Door het oorverdovende lawaai was het contact met de zich op de bovenbrug bevindende Commandant geheel verbroken, doch de aan mij gegeven orders waren duidelijk en eenvoudig; ik staakte daarom aanvankelijke pogingen om contact te verkrijgen en handelde verder op eigen initiatief.
Na enkele bomaanvallen te hebben doorstaan, was het naar mijn oordeel noodzakelijk om de vaarsnelheid van het schip op te voeren, teneinde de bommenwerpers een zo gering mogelijke trefkans te geven. Hoewel het wel duidelijk was, dat een poging om met de Commandant contact te krijgen vrijwel hopeloos was, heb ik daartoe pogingen aangewend, doch te vergeefs en besloot ik daarom op eigen verantwoordelijkheid de vaartsnelheid tot 18 mijl op te voeren. Met het oog op de roerwerking in het nauwe vaarwater meende ik de snelheid net nog hoger te mogen opvoeren.
Ik instrueerde de mitrailleurschutters onder de brug.
Toen een bommensalvo op zèèr korte afstand bij het schip was ontploft, waardoor het schip als het ware uit het water werd opgeheven en weer neer gesmakt, liet de roerganger het roer in de steek om dekking te zoeken onder de kaartentafel, daarmee een uiterst gevaarlijk situatie scheppend voor het schip, met zo’n grote snelheid varend in het nauwe vaarwater. Ik nam het roer over en sprak de man toe, hem er op wijzende dat een tafelblad hoe dan óók, geen dekking kon bieden bij een bomaanval.
De roerganger deed verder uitstekend zijn plicht.
Ter hoogte van de Merwedehaven was het schip als gevolg van de zonder respijt doorgaande bomaanvallen door ontzetting der huidplaten enz. buiten gevecht gesteld en verloor alle vaart.
Er hadden ongeveer 35 bomaanvallen plaats gehad bij een aantal van in de 70 geworpen bommen. de Commandant deelde later mee, dat hij de tel was kwijt geraakt. Dat het schip geen voltreffer kreeg, kan slechts aan een wonder worden toegeschreven.
Uit de berichtgeving was gebleken, dat de Zuidelijke oever in Duitse handen was, waarop ik met toestemming van de Commandant het schip de Merwedehaven deed binnenlopen, hetgeen nog juist kon geschieden . De Commandant kwam toen op de navigatiebrug.
Toen het schip langs de wal was gebracht, gaf de Commandant last alle draagbare wapenen aan de wal te brengen en begaf hij zich op het dek. Ik bleef op de brugvleugel staan.
Op dat ogenblik kwamen Duitse vliegtuigen weer in duikvlucht op het schip aan zwermen. Om een paniekstemming bij de aan wal dekking zoekende mannen te voorkomen, maande ik, op de brugvleugel staande , hen tot kalmte aan. Gelukkig wierpen de vliegtuigen geen bommen meer.
Het schip zonk aan de steiger liggend.
Na nog enige enkele dagen van strijd te land, waarbij mij een sectie werd toebedeeld en diverse opdrachten werden uitgevoerd zonder in contact te komen met de vijand, kwam het bevel de strijd te staken.
In de mening verkerende, dat de capitulatie slechts Rotterdam gold en niet het gehele land, ontsnapt ik uit Rotterdam om te trachten Den Haag te bereiken, met de bedoeling mij bij het Ministerie van oorlog te melden voor verdere orders. Onderweg vernam ik evenwel dat Nederland had gecapituleerd.
Ik heb nog gedacht aan een poging via Scheveningen naar Engeland te ontkomen om mij aldaar bij de Nederlandse strijdmacht te voegen, doch dit bleek onmogelijk. De Duitsers waren mij vóór geweest. Er schoot mij niets anders over dan mij op het Ministerie te melden. Ik werd toen na enkele dagen via Den Helder naar Amsterdam gedirigeerd, waar ik ten slotte de door de Duitse Militaire Autoriteiten geëiste Verklaring op Eerewoord weigerde te tekenen, als gevolg ik op 18 juli 1940 als krijgsgevangene naar Duitsland werd vervoerd.
Hans Larive kwam in Duitse gevangenschap ( 18 juli 1940 tot 18 augustus 1941) en daarop volgde een ontsnapping.
Op 18 juli 1940 werd ik na weigering de Eerewoords Verklaring te teekenen, aanvankelijk naar Duitsland gevoerd. Eind september ondernam ik als eerste en alleen een poging om uit het Oflag VI A te Soest ( Roergebied) te ontsnappen.
Na 700 km te hebben afgelegd en de Zwitserse grens tot op 300 meter te zijn genaderd, werd ik gegrepen.
In november 1940 werden de Nederlandse krijgsgevangenen overgeplaatst naar Oflag VIII C bij Breslau. Ook daar was ik de eerste, die een ontsnappingspoging ondernam. Ik zou ditmaal vergezeld worden door Luitenent ter zee 2e klasse D.W. baron van Lynden. Door verraad van een Belgische onderofficier mislukte deze poging.
Twee weken later beproefde ik -wederom alleen – een ontsnappingspoging; ook deze mislukte.
Een nieuwe poging met drie Nederlandse officieren, enige weken later, mislukte eveneens door samenloop van omstandigheden.
In Juli 1941 werden de Nederlandse officieren naar het speciale kamp Colditz
( Oflag IV C ) overgeplaatst.
Op 15 augustus 1941 ondernam ik met Luitenant ter zee 2e klasse F. Steinmetz wederom een poging tot ontvluchting.
Sallaint detail.
“Hans” Larive bemachtigde een heuse kompas om te gebruiken in zijn ontvlucht pogingen , voor wat tabak had hij een klein zakkompas weten te ruilen met een Belgische soldaat.
Onder strenge controle werd Larive op Colditz geplaatst waarbij hij zorgde voor een goede plek voor zijn gesmokkelde kompas, het kompas werd in een vetvrij papiertje gewikkeld en onder in een blik appelstroop gestopt, Gewoonlijk staken ze met een mes in een dergelijke substantie om te voelen of er iets op de bodem van het blikje lag. Dat moest voorkomen worden. Daartoe smeerde ik de buitenkant van het blikje vol met appelstroop, wikkelde het in een smerig papiertje en legde het boven in mijn koffer. Inderdaad deed de censor wat er van verwacht werd. Hij pakte het geval op, wikkelde het papier er af en greep in de appelstroop. Met een vloek legde hij het blik naast zich neer en keer er verder niet naar om. Ik moest het zelf weer inpakken en in de koffer stoppen, hetgeen ik met een zeer onwillig gezicht deed.
Ditmaal met gunstige resultaat; wij beiden kwamen de 18e augustus 1941 in Zwitserland aan. Na 3 maanden verblijf aldaar konden wij eind oktober het land verlaten en arriveerden via Gibraltar in december 1941 in Engeland.
5 December 1941
Vertrek vanaf Gibraltar op de onderzeeboot Hr.Ms. “O 21” aan boord bij de commandant J.F. van Dulm (en de schrijver van het boek “De kat met negen levens” Williams Claes) die beschreef dit stuk in zijn boek.
We verlieten de haven van Gibraltar, geëscorteerd door een Britse torpedobootjager, terwijl de nodige vliegboten boven ons cirkelden. We hadden zeven gasten aan boord: Nederlanders die hadden weten te ontsnappen aan de Duitsers en die nu naar Engeland gingen. Onder hen was luitenant ter zee E.H. Larive. Hij was op 15 juli 1940 uit het Duitse militaire gevangenkamp Colditz gevlucht en had via Zwitserland en Spanje Gibraltar weten te bereiken.
Groepsfoto krijgsgevangen marinepersoneel in Offiziers Lager Juliusburg, Duitsland. Bovenste rij v.l.n.r.: ltz 2 E.H. Larive, ova 3 G. Feith, stoker 2 De Lange. Middenrij: ltz 1 KMR D.J. van Doorninck, ltz 1 G.IJ.C. Fraser, ltz 2 F. Steinmetz, ltz 2 C.L.J.F. Douw van der Krap. Onderste rij: ltz 3 F.E. Kruimink, ltz 2 D.W. baron van Lynden
Deze Gedenkpenning van marine-officieren in Duitse krijgsgevangenschap tijdens de tweede wereldoorlog, uitgereikt aan Luitenant ter zee Etienne Henri Larive ( 1915-)
Verblijf in Engeland.
In februari 1942 werd ik op mijn verzoek geplaatst bij de Motortorpedo-botendienst, omdat ik daar de mogelijkheid zag zelfstandig te kunnen optreden. Na het volgen van een korte cursus werd ik belast met het Commando van Hr.Ms. M.T.B. 203, in afbouw.
Na indienststelling in maart 1942,vertrok ik naar een oefeningsbasis en werd in mei gestationeerd te Dover als operationele basis.
Ik werd benoemd tot divisie commandant over 4 Nederlandse M.T.B.’en, die samen met 4 Britse boten het 9e Flottielle vormden. Het geheel stond onder commando van een Brits officier. Later,wegens ziekte van de Britse commandant werd dit Commando over de gehele gecombineerde Hollands-Britse Flottielle aan mij overgedragen.
In de nacht van 14-15 juni 1942 vond de eerste actie van het flottielle plaats onder Calais.
Door Dover radar was een vijandelijke convooi aangepeild. Een deel der flottielle kreeg opdracht aan te vallen. Deze bestond uit drie motortorpedoboten, 2 Britse en 1 Nederlandse, waarop ik mij als commandant bevond, het geheel onder een Britse officier.
Bij het uitvaren en de actie lag ik tweede in linie. De oversteek werd gemaakt met een vaart van 37 mijl, later gereduceerd tot 10 mijl . De boten waren toentertijd nog niet uitgerust met knaldempers op de motoren, zodat het uitgesloten was met deze vaart een verrassende aanval uit te voeren. Wij waren tot op een afstand van ongeveer zes mijl hoorbaar. Om ongeveer twee uur werd dan ook door de vijand een lichtgranaat boven ons afgevuurd en onze groep onder vuur genomen, voornamelijk de leider.
Eigen radar gaf de afstand tot de vijand als 1 mijl.
Vaart werd geminderd en koers gezet naar de plaats vanwaar het vuur kwam. Om 3 minuten over twee zag ik door mijn kijker het doel, omringd door escorte schepen, op ongeveer 1200 meter. Ik schatte, dat met deze koers en vaart, het flottielle te achterlijk van het hoofddoel, een tanker, zou komen om een behoorlijke torpedo aanval te kunnen doen. Ik besloot daarom de leidende boot te verlaten, draaide backboord uit en meerdere vaart. De ligging der escortevaartuigen schattend, vergemakkelijkt door hun lichtspoor mitrailleurvuur, voer ik even later stuurboord uit tussen hen door en lanceerde beide torpedo’s op de tanker, na eerst vaart geminderd te hebben, noodzakelijk voor goede lancering. Het vijandelijke vuur lag meestal hoog of achter.
Na de lancering meerderde ik vaart tot het uiterste vermogen en liep met ruim 40 mijl
( 74 km) weer tussen de escorte-vaartuigen door.
De torpedo’s werden gelanceerd op ongeveer 500 meter. Teneinde de kans te verminderen zelf getroffen te worden alvorens te de torpedo’s gelanceerd te hebben, liet ik tijdens de aanval niet door mijn mitrailleurs schieten om mijn positie niet meer te verraden c.q. mikpunt te geven. Een explosie werd bij het schip waargenomen zowel door de 203 ( de Ned. M.T.B. ) als door de Britse boten.
Hr.Ms. M.T.B. 203 had slechts lichte schade opgelopen als gevolg van het vijandelijk vuur en verwondingen hadden niet plaats gehad. Behalve aan geluk was dit vermoedelijk te danken aan de hoge snelheid waarmede de aanval was uitgevoerd.
De voorste leidende boot, Brits ( Divisie Cdt.) had eerst bij vergissing een escorte vaartuig aangevallen, omdat er geen kijker gebruikt was en daarna de tanker met zijn twee torpedo. Door deze vergissing was hij te dichtbij gekomen, 200 meter, waardoor zijn torpedo vermoedelijk onder het doel is doorgegaan. Een torpedo heeft ongeveer 300 meter nodig om op diepte te komen.
Het tweede gevolg was, dat hij onder zeer geconcentreerd vuur kwam te liggen. Zijn uit 10 leden bestaande bemanning had 3 doden en 7 gewonden te betreuren, terwijl de boot zelf tot zinken werd gebracht.
De derde boot, eveneens Brits, had in het geheel niet gelanceerd en was steeds achter mij aan blijven varen.
De tanker werd niet tot zinken gebracht door de ene treffer van de 203. Door vliegtuig-verkenning is echter het schip in het dok van Duinkerken gemeld, waar het lang heeft gelegen.
In september 1942 werd de Britse Flottielle Commandant ziek en werd ik door de Britse Admiraliteit benoemd tot Flottielle Commandant en kreeg dus tevens de 4 Britse boten onder mijn commando.
Na diverse wederwaardigheden bij het uitvoer van opdrachten ontving ik in de nacht van 4-5 juli 1943 opdracht in het Nauw van Calais twee Duitse jagers aan te vallen, die op doortocht waren. Het was rustig weer en een zeer donkere nacht. Aangezien de moderne jagers zeer zwaar bewapend waren en met de modernste detectie-middelen uitgerust (o.a. Radar), werd door “Doverstaf” besloten deze aanval, welke nogal riskant was, in samenwerking te doen uitvoeren met de zware batterijen van Dover
( van 35 cm) .
Deze batterijen, welke met behulp van Radar schoten, zouden de jagers onder vuur nemen en terzelfder tijd zouden de M.T.B.’en aanvallen. Aangezien de Dover batterijen door de Radar ook de positie der M.T.B.’en zouden kunnen localiseren, zou het vuur steeds verlegd worden al naar mate wij dichterbij kwamen; ten slotte zou over de jagers heen gevuurd worden als wij ten aanval kwamen. Het een en andere ter afleiding van de aandacht der Duitsers.
Ik voer met 3 boten, twee Hollandse en 1 Britse en embarkeerde zelf als flottille-Cdt. op de Hr.Ms.M.T.B. 240; door niet zelf de boot te commanderen, had ik handen vrij voor de taktiek enz….
Vóór de flottielle op het terrein van actie aankwam, hadden de wal batterijen de jagers reeds onder vuur. Om niet de kans te lopen door de jagers aangepeild te worden op hun Radar of Radio, maakte ik van geen beide gebruik en ging uitsluitend af op positie berichten van de jagers door de radio-Dover uitgezonden en voerde zo de interceptie uit. De weersomstandigheden waren echter niet zo erg gunstig voor Radar op grote afstand, want dichtbij de vijand gekomen, werd het vuur niet verlegd en kwamen de M.T.B’en voor korte tijd onder vuur, waarbij zelfs een granaat van 35 cm. op ongeveer 20 meter van een der boten viel. Aangezien ik echter de risico’s van een ontdekking door de vijand groter vond, besloot ik geen radiografisch verzoek te sturen om het vuur te staken. Even later lag het vuur weer over ons heen.
Ik had het vermoeden, dat de jagers vaart zouden meerderen in geval de salvo’s dekkend zouden komen te liggen en gaf de bootcommandanten order met verschillende vijandsvaart rekening te houden bij het afvuren van de torpedo’s. Hierdoor zouden de torpedo’s van de boten divergerend lopen en een grotere trefkans verzekerd zijn bij eventuele vaartveranderingen van de jagers.
Op 1500 meter kreeg ik de jagers in zicht, liet de 240 naderen tot 700 meter en gaf de commandant de vrijheid te lanceren. De beide boten lagen in frontlinie aan Stuurboord van de 240.
De jagers kwamen van Backboord en liepen voor de M.T.B’en over. Hr.Ms. M.T.B. 240 vuurde van een ideale positie af, draaide BackBoord uit en om de positie net te verraden door zog, werd vrijwel geen vaart gemeerderd. De torpedo’s gingen helaas vóór langs aangezien ’s vijand vaart te groot geschat was. Zij hadden nog niet gemeerderd.
Hr.Ms. M.T.B. 235, welke de juiste vijandsvaart had, kwam helaas te dichtbij tijdens de lancering en uit latere reconstructie bleek, dat de torpedo’s vermoedelijk onder door waren gegaan. De Britse boot 202 vuurde in het geheel niet af, zeiden de vijand niet gezien te hebben.
Hij had geen kijker gebruikt en was vermoedelijk nog de kluts kwijt van de granaatinslag op 20 meter van hem af. Het was onbegrijpelijk, doch gelukkig, dat de boten niet werden ontdekt door de vijand. De morele werking van de beschieting der jagers door de Dover batterijen was blijkbaar zeer effectief, hetgeen ik mij levendig kon indenken na mijn eigen ervaring.Op 26 september 1943 werd op “Dover Staf” bericht ontvangen van de inlichtingendienst, dat die nacht een zeer zwaar geëscorteerde Duitse koopvaarder zou trachten door te komen . Een paar dagen tevoren waren door vliegtuigen reeds concentraties van escorteschepen waargenomen om de Zuid.
Hoewel het zeer slecht was, werd toch besloten een aanval te beproeven. Ik kreeg opdracht om met 3 M.T.B’en en 3 M.G.B.’en ( Motor Kanonneer Boten) uit te varen. Commandant van M.T.B. 202 was Ltz.II Bommenzijn ( overleden) en oudste officier de Ltz II Bodewas; Commandant van M.T.B. 204 was Ltz II H.C. Jorissen en van M.T.B. 231 Ltz II C.H.Eeghen. Ik embarkeerde op Hr.Ms. M.T.B. 202 als Flottille-Commandant; de 3 M.T.B.én waren Nederlands, de 3 M.G.B’en Brits onder een eigen Brits divisie-commandant, doch het geheel stond onder mijn bevel.
Vóór het vertrek hield ik een bespreking, waarin diverse mogelijkheden werden besproken en ik een overzicht gaf van mijn plannen.
De Duitsers hadden kortgeleden een nieuw mijnenveld gelegd in het Kanaal. Er werd echter een smalle geul in geveegd door de Britten, waardoor de M.T.B’en op de Duitse convooiroute konden komen. Over het algemeen liep de route zeer dicht onder de Franse kust, ongeveer 1 mijl, waardoor het onmogelijk was van de landzijde ( Franse kust) aan te vallen.
Zie onder de situatie langs de Franse kust en de ruimte tussen het convooi en het strand ( getekend door ‘Hans’ Larive) tekening 1, 2. 3, 4.
Daarom waren in de regel de escortes aan die landzijde van het convooi minder in aantal dan aan de zeezijde. Ik had voor de aanval evenwel een plaats uitgezocht, waar nog ruimte was voor een aanval van de landzijde.
Negen mijl van deze positie liet ik de boten in een verscherfde marsformatie komen en voer recht op de kust in. (situatie 1 op tekening) Dit eerste deed ik om eventueel vaart te kunnen minderen en te stoppen zonder te hoeven seinen. In deze formatie konden de boten niet op elkaar lopen. Ik liep loodrecht op de kust in om, als in noodgeval toch geseind moest worden, dit niet in de richting van de convooiroute doch loodrecht daarop te kunnen doen, waardoor gevaar van detectie geringer was.
Om 02.02 was ik in de gewenste positie gestopt, ongeveer 5 mijl van de kust, op de convooiroute. Om 02.45 besloot ik dichter onder de kust te gaan liggen, aangezien er wolken boven de kust hingen en het zicht in die richting slechter was dan naar de zee-zijde van de convooiroute en stopte op 3 mijl van de kust.
Er werd voortdurend met de Radar gezocht. Om 03.07 werd een echo door de hydrophone gehoord en gaf ook de radar echo’s.
Om 03.08 werd de vijand gezien en tevens morsetekens met een blauwe lamp. Ik schatte , dat met deze koers de vijand zeer dichtbij langs mij zou komen en besloot nog iets meer landinwaarts te gaan liggen. Om zo min mogelijk silhouet te tonen, liep ik schuins op de kust in.
Om 03.17 stopte ik weer, 1,8 mijl van de kust. De radar hield steeds de vijand in de gaten, die twee minuten later weer in zicht kwam. Een minuut later werden wij plotseling onder vuur genomen met lichtgranaten en daarna met gewone granaten. Het was niet te zien waar dit vuur vandaan kwam, van de uitermate zwaar verdedigde kust met talrijke batterijen of van het convooi.
Het convooi was intussen echter naderbij gekomen aan onze zeezijde en wij zouden reddeloos verloren zijn, als wij gevangen zouden worden tussen de convooi-escortes en de walbatterijen, dus liet ik opstarten en liep met 30 mijl schuins voor het convooi over naar zee.
Een aanval door de M.T.B.’en was op dat ogenblik uitgesloten. Wij voeren vlak voor het eerste convooi escorte-scherm langs, dat bestond uit 6 boten.
De M.G.B.’en draaiden echter van achter de M.T.B.én langs (situatie 2 op tekening ) en stelden zich tussen hen en de vijand en trokken zo de aandacht. Tussen de M.G.B.’en en de escorteschepen ontstond een actie. Ik liep met de M.T.B.’en door naar zee. Deze loop van zaken was besproken en verliep volgens afspraak met de M.G.B.’en. Zodra de M.T.B.’en uit de cirkel van lichtgranaten waren, liet ik stuurboord uitdraaien in een wijde boog. De boten gingen in het ruwe weer ongelofelijk te keer en overkomend water doordrenkte alles en iedereen.
Conform mijn instructies braken de M.G.B.’en de actie af en bleven aan de zeezijde. Gezien de numerieke minderheid der M.G.B.’en had ik gezegd geen 100% actie aan te gaan, doch op grote afstand te schieten om de aandacht te trekken.
Ik liet de M.T.B.’en in een wijde boog voor het convooi over, weer terugkeren naar de landzijde en stopte ruim een mijl uit de Franse kust. Ik redeneerde, dat de Duitsers niet zouden vermoeden, dat ik weer in die gevaarlijke positie zou terugkeren, nadat ik reeds eenmaal daar ontdekt en onder vuur genomen was. Bovendien bovendien hadden de Duitsers mij zeewaarts zien gaan.
De M.T.B.’en hadden steeds radarcontact met de het convooi behouden. Het convooi kwam om de Noord en passeerde de M.T.B.’en aan de zeezijde zonder hen te zien ( zie tekening.3). Ik liet het rustig passeren het gaf mij de gelegenheid de samenstelling van zeer geringe afstand te bekijken. Er waren veel silhouetten te zien en het gaf enige moeite het koopvaardijschip daartussen te onderkennen. Zoals verwacht bevonden de meeste escortes zich aan de zeezijde en vóór.
Toen het convooi gepasseerd was, liet ik opstarten en stoomde schuins achter hen aan, aangezien dit de richting zou zijn, waarin het minst door hen zou worden uitgekeken, zoals ik uit eigen ervaring wist. Ik voer parallel aan hen mee om hun vaart te bepalen. Toen dit genoegzaam was gedaan, liet ik vaart meerderen om weer in te lopen en in goede lanceerpositie te komen, steeds nog aan de landzijde, een mijl van het convooi en een mijl van de Franse kust af.
Aan de Britse divisiecommandant van de M.G.B.’en liet ik een sein sturen om van de zeezijde het convooi aan te vallen. Zodra de M.T.B.’en in de goede lanceerpositie waren (tekening 4),
liet ik backboord uitdraaien naar het convooi toe en bracht de boten uit de kiellinie over in voorlijk verscherfde formatie, vaart 6 mijl. Ik liet doorpraaien, dat de vijandsvaart 9 mijl was en gaf even later vrijheid te lanceren. Op ongeveer 800 meter de boten af. Een treffer werd waargenomen op het koopvaardijschip , afkomstig van een torpedo van Hr.Ms. M.T.B. 204.
De boten draaiden BackBoord uit en liepen volle kracht om de Zuid, op tegenkoers met het convooi. Het Duitse afweervuur, artillerie en machinegeweer, was uitermate heftig. Er werd zelfs met granaten- kartets geschoten. Talloze granaten en kogels sloegen juist naast de boten in het water en veel ging rakelings over. Even later werd een nevelscherm gelegd en konden de M.T.B.’en zich aan het vuur onttrekken. Als door een wonder waren de boten op één treffer na niet getroffen en had niemand verwondingen opgelopen. Waarschijnlijk heeft het verrassende karakter van de aanval hier een steentje bijgedragen.
Toen de boten buiten schot waren, liet ik stoppen om de situatie op te nemen. Hr.Ms. M.T.B. 202 had één torpedo door een technische storing niet kunnen afvuren en ik besloot met deze boot opnieuw ten aanval te gaan.
De beide andere boten hadden geen torpedo’s meer over en om niets nodeloos te riskeren, zond ik hen naar de basis terug en trok alleen met de 202 ten aanval, mij niet storende aan het seintje van Dover Staf om terug te trekken.
Op de plaats van torpedering scheen een licht over het water en ik vermoedde, dat men bezig was overlevende op te pikken. Dichterbij gekomen zag ik een paar trawlers bij elkaar liggen, gestopt en met een stuk of zes escortevaartuigen er om heen cirkelend ter bescherming.
Op 1200 meter van de trawlers, 600 meter van de escortes gaf ik de commandant toestemming zijn torpedo af te vuren. Na enige vergeefse pogingen weigerde de torpedo helaas nog steeds de buis te verlaten, de Duitsers een bijzondere onaangename verrassing besparend. Ik liet omdraaien en gaf order terug te keren nar de basis. Even later werd ik met lichtgranaten beschoten zonder resultaat. Om 09.10 voer ik de haven van Dover weer in. Uit onderschepte Duitse radioberichten en vliegtuigverkenning is komen vast te staan, dat het schip gezonken is.
Door het slechte weer hadden de meeste boten lichte zeeschade. Aan boord van de M.T.B.’en was één gewonde. Voor zover bekend was dit het zwaarste geëscorteerde convooi, dat ooit door M.T.B.’en was aangevallen, ruim 20 escortes.
Door een wonder van Hoger Hand zijn wij ook bij deze verrichting als bij zo menig andere voor grote verliezen gespaard gebleven.
Luitenant ter zee 2e klasse Etienne Henri Larive geboren te Singapore kreeg voor zijn kordaat optreden als Marine Officier de volgende onderscheidingen.
A. Het Ridderkruis van de orde van Oranje-Nassau met de zwaarden wegens.
“Als commandant van Onze Divisie Motortorpedoboten en als dienstdoend
“Senior Officier” van een flotille motortorpedoboten der Britse Marine gedurende geruime tijd onder moeilijke en gevaarvolle oorlogsomstandigheden op bekwame en beleidvolle wijze het bevel te hebben gevoerd” ( 31 augustus 1943)
B. Het bronzen Kruis ( 1e maal) wegens.
” Het betonen van grote moed, initiatief en doorzettingsvermogen door, geïnterneerd zijnde in diverse vijandelijke krijgsgevangenenkampen, zijn ontsnapping daaruit beleidvol voor te bereiden en na herhaalde pogingen er tenslotte in te slagen te ontkomen en Engeland weten te bereiken” ( 2 september 1942)
C. Het bronzen kruis (2e maal ) wegens:
” Als Commandant van onze flottile Motortorpedoboten in het Verenigde Koninkrijk, gedurende meer dan twee jaren in meerdere riskante gevechtsacties en offensieve patrouilles tegen de vijand, blijk gegeven van moed, bekwaamheid en uithoudingsvermogen, waardoor de genoemde gevechtsacties en patrouilles onder zijn leiding op succesvol wijze konden worden uitgevoerd” ( 13 juli 1944)
D. Het bronzen kruis( 3e maal ) wegens:
” Moedig gedrag in mei 1940 aan boord van Hr.Ms. “Van Galen” te Rotterdam.
( 6 augustus 1946)
E. Distinquished Service Cross:
“In recognition of courage and good service in attack by M.G.B ’s and M.T.B.’s on an enemy convoy off the French coast” ( 9 september 1942)
F. Bar to the Distingquished Service Cross:
“For outstanding skill and determination as Senior Officer of the 9th M.T.B. Flotille and in command of H.Neth. M. M.T.B. 202 in a during and succesful attack on a heavily escorted Enemy Convoy on the night of 26/27 september 1943”
( 18 januari 1944 )
Dit houten gedenkbord met de namen van de Nederlandse officieren en matrozen die tijdens de Tweede wereldoorlog in aanmerking kwamen voor het Engelse Distinguished of Medal
Graag reactie’s naar dit email adres history@dornierdo24k.nl