34. “Op reis met de Special Party” 2

In Japan en Mandsjoerije

Oryoku_Maru1

Oryoku_Maru1

De Oryoku Maru 1 (7.362 ton, soms aangeduid als Oryoki Maru,  vrachtschip met passagiersaccommodatie) ver­trok op 23-10-1944 met 260 krijgs­gevangenen uit Keelung (Formosa) naar Japan. Deze krijgsgevangenen vormden de zoge­naamde “Special Party” (hoge Amerikaanse, Engelse en Nederlandse ambtenaren en militairen); zij kwamen uit het Kamp Shirakawa, in het noorden van Formosa.

Verder waren er zieke Japanse soldaten en Japanse vrou­wen en kinderen aan boord.

Op 27-10-1944 kwam het schip aan in Moji. De krijgs­gevangenen ging per trein naar Beppu (270 km ten zuiden van Moji op het eiland Kiushu). Zij werden hier onder­gebracht in drie hotels.

Begeleid door twee torpedojagers, zo melden de borderwassers ons, had de  Oryoku Maru in de nacht van 23 oktober 1944 eindelijk zee gekozen. Het gevaar dat ze met ons in de haven van Keelung roemloos ten onder zou gaan, was geweken. Maar ook deze zeereis was niet zonder risico. Reddingsgordels werden ons niet  verstrekt noch werd bekend gemaakt hoe wij de sloepen moesten bereiken. Het sluiten van alle deuren in de waterdichte schotten en van de patrijspoorten wees er wel op dat de Japanners ons rustig zouden verdrinken, indien het schip tot zinken werd gebracht.
Tot tweemaal toe werd er op onze vijfdaagse reis onderzeebootalarm gegeven. op 27 oktober liet het schip, na een reis onder de Chinese kust en op de laatste dag naar het oosten, het anker vallen voor een een grote stad. Later bleek het Moji te zijn in het noorden van Kyushu aan de zuidwal van de Straat van Shimonoseki.  Eindelijk gingen de patrijspoorten en de waterdichte schotten weer open. Nadat het schip de volgende dag eindelijk aan de kade was gemeerd, mochten wij als dronken mannen de passagiersbrug afstrompelen, met de ogen knipperend tegen het licht waaraan wij, mollen, niet meer gewend waren. (En dan te bedenken dat dit mooie schip op 15 december met 1650 krijgsgevangenen aan boord op de rede van Manilla bij een Amerikaanse bombardement zo zwaar zou worden beschadigd, dat die mannen de Oryoku Maru moesten verlaten. In het water liggend werden zij zowel vanaf het schip als van de wal onder vuur genomen. Van deze groep kwamen slechts 450 overlevenden in Moji aan.)
Kolonel Koppen vroeg aan een Duits sprekende Japanse arts waar wij waren. Die kreeg een aanval van woede. Vriendelijker was de Japanse burgerbevolking die wij echter niet vetrouwden. Wij zouden, zo zei hij, per trein verder reizen naar een lieflijk kamp om enige tijd daarna in een permanent kamp ondergebracht te worden. Of deze laatste trip per schip gedaan worden, kon hij ons niet vertellen. Wel dat het er erg koud zou zijn. Op de labels van onze barang stond: ‘Kwantungleger Manchukuo”. Het was duidelijk dat wij in Mandsjoerije terecht zouden komen.

De trein reed in zuidoostelijke richting langs de kust, het eerste halfuur met gesloten en afgeschermde ramen. Nadat wij Moji achter ons hadden gelaten gelasten een Japanse kapitein en een dito arts de ramen te openen. Opmerkelijk was het verschil in sfeer en behandeling tussen het Taiwanese en het Japanse geleide. Wij werden door de Japanners gedurende de hele treinreis als mensen behandeld en behoorlijk toegesproken. In de trein hadden we trouwens voor drie man vier zitplaatsen. We vielen van de ene verbazing in de andere. Zo zouden we volgens de tolk in een hotel ondergebracht worden, er in bedden slapen en driemaal per dag een broodmaaltijd krijgen.
Was dit Bushido? Of was het omdat de Geallieerden aan het winnen waren? Tot nog toe hadden we geen enkele wanklank gehoord, uitgezonderd het gehoon van Japanse marva’s met hun vollemaansgezichten bij het marinecommando te Moji.

Bushidō was de veronderstelde erecode van de samoerai. Bushido zou een strikte code zijn die loyaliteit, trouw en eer tot de dood eiste. Wanneer een samoerai zijn eer niet kon handhaven, werd gedacht dat hij deze kon terugverdienen door ritueel zelfmoord te plegen

Het landschap was prachtig, rijstland bij uitstek. Overal op de stations zagen wij vrouwelijke werkkrachten. Bij een halte stond een muziekgezelschap opgesteld met een groot aantal kinderen, die liederen ten gehore brachten waar we geen snars van verstonden. Zo kwamen we om half drie te Beppu aan, ongeveer 270 km zuidoost van Moji, beroemd om zijn hete zwavelbronnen. In vredestijd een druk bezochte badplaats voor gegoeden. Nadat we waren uitgestapt marcheerden we onder kenpeitai-geleide naar een hotel, dat wij binnen een kwartier bereikten. Op bevel van de Japanse soldaten trokken we onze schoenen uit; eerst toen mochten we naar binnen.

Op het station van Beppu hadden we kennis gemaakt met majoor Takata, die als onze mentor zou optreden. Hij deelde over zichzelf mede, dat hij aan de Columbia Universiteit was afgestudeerd. Hij had zeven jaar in de Verenide Staten gewoond en sprak zeer goed engels. De tolk vertelde ons dat de generaals ook in ons hotel ondergebracht geweest waren en dat wij over een week hen weer zouden volgen. Hijzelf betwijfelde het of Duitsland het einde van het jaar kon halen. Wij hielden ons van de Domme. Je moest op je qui-vive zijn.

Beppu in Japan was Kamp Fukuoka 0A
De stad Beppu lag aan de oostkust van het eiland Kyushu 
( ongeveer op dezelfde breedtegraad als Nagasaki).
Kampcommandant Takata
Omstandigheden
wonen           in kamers van 5 Luxe-Hotels, geen meubilair
water             schoon water uit natuurlijke hete bronnen
voeding         redelijk
recreatie        praten, bridge,  schaken.

Naamlijst 2e groep Bron P. Scholten

1.  Baier J.N.E.               sld oppasser
2.  Bakker, R.                 gen-maj
3.  Beek, j. van               sgt opp
4.  Bijleveld,  Dr. J.W.     kol-MGD
5.  Bunk, A.                    sld opp
6.  Cikot, P.J.M.              kap tz
7.  Cox, J.H.                   kol
8.  Cox, P.A.                   gen-maj
9.  Dam, K.                     sld opp
10.  Dijk, M. van             kol art
11.  Exmann, W.L.          sgt opp
12.  Fleischer, J. A.        kol-inf
13.  Gielkens, J.             kpl opp
14.  Goudswaard, A.      kol apoth
15.  Ilgen, G.A.               gen-maj
16.  Jong, W.A. de          kapt tz
17.  Kamps, H.J.A.          kol cav
18   Kengen, E.T.            kol ML
19.  Korthout, E.H.L.       kpl opp
20.  Kregten, J.G. van     kapt tz
21.  Kroeze, J.A.             sld opp
22.  Kuhn, F.A.                kapt tz
23.  Kuilenburg, W. van   kol inf
24.  Leeflang, L.J.B.        sld opp
25.  Leeuwen, F. van       kol cav
26.  leeuwenburgh, C.M. sld opp
27.  Manen, S.E. van       kol MGD
28.  Naersen, W.C, van   sgt opp verpl
29.  Oelsnitz, A.K.E v/d   sld opp
30.  Pesman, J.J.            gen-maj
31.  Poorten H.ter           lt-gen
32.  Quant, C.H. de         kol-gen
33.  Rees, J. van             gen-maj MGD
34.  Rekum, L  van          kol inf
35.  Rhee, W. A. van       sold opp
36.  Schilling,  W.             gen maj
37.  Scholten, P.               kol inf
38.  schubert, J.               sht opp
39.  Speekenbrink, J.C.   sld opp
40.  Spier,  M.                  kol MGD
41.  Spits, A.I.                  gouv
42.  Staveren, M.T. van   kol TD
43.  Steen,  P.H.T. v/der  kol art
44.  Steins, A.P.              sgt opp
45.  Struivenberg, A.       kol inf
46.  Tjarda v Starkenborgh St, A.W.L.  gouv gen
47.  Tulfer,  H.J.B.           kol adm
48.  Uhl, J.H.                   gen-maj
49.  Veen, W.P. van        kol gen staf
50.  Velden, R. van         sld opp
51.  Vennik, H.A.E.         kol gen
52.  Vromans, A.G.         kapt tz
53.  Waal, C H.C.            kol intend
54.  Wildeboer, J.R.        kpl opp

Nog de zelfde avond mochten wij een stortbad met warm bronwater uit een wit betegelde mandibak nemen. Het was een verrukkelijke gewaarwording je weer schoon en verkwikt te voelen. In hotel  ‘Stoot je hoofd niet’  moesten we om de benjo’s te bereiken naar het souterrein langs stijle trappen voorzichtig afdalen om geen papieren ruiten te beschadigen en ons hoofd niet te stoten bij het passeren van voor ons veel te lage deuren.
In feite mochten we, behalve voor bezoek aan benjo en badkamer, onze hotelkamer niet verlaten. Er was helemaal geen sprake van dat wij buiten het hotel mochten komen. Het had geen tuin om erin te wandelen. Elk hoekje was beplant met miniem kleine boompjes en met groente, Dus zaten we de hele dag op de vloer van onze kamers te praten, te bridgen en te schaken!  De bekende straatgeluiden, kindergeschreeuw,  tramgeklingel en branweeroefeningen deden ons soms vergeten gevangenen te zijn.
Aandoelijk was de ‘tedere’ zorg van een kenpetai- soldaat die de dekens van enkele woelwaters instopten op zijn nachtelijke ronde. Sommige zeiden, indachtig het  Kiss me good night, sergeant major. ‘ Als hij maar niet verder gaat!’

Op 7 november had de medische inspectie plaats in de kleine tuin van het hotel, waar een Japanse dokter en enige assistenten ons onder de loep namen. Op zijn;:  ‘How do you feel’  kwam prompt het afgesproken antwoord: ‘Hungry, suffering from cold. physicalle and mentally weak’.  ( Door dat papieren ruiten beschadigd werden was het in het hotel wat koud geworden)  Dokter Spier was een van de werkelijk zieken onder ons. Hij zat onder de jeukbulten. Oorzaak moest de soep zijn, vonden sommigen. Ik meende dat wij van het schip een aantal hoofd-,kleren- en wandluizen hadden meegebracht. Spier mocht zijn egen recept schrijven, de medicijnen heeft hij nooit ontvangen. De tolk Yoshida had ons vóór zijn vertrek nog gezegd dat wij per trein Beppu zouden verlaten, dan een zeereis van 8 à 10 uur zouden maken om vervolgens na een lange treinrit  een kamp te bereiken, waar het zeer koud was, maar goede verwarming was. Daar zouden wij de generaals ontmoeten.  Op 9 november moesten alle krijgsgevangenen op straat bij de hotels aantreden en daarna afmarcheren naar aan zee gelegen plein. Wij werden toegesproken door kapitein Horuichi van de kenpeitai, de commandant  van ons transport, waarna het Japanse kader aan ons werd voorgesteld. Deze japanse kapitein Horuichi werd later voor oorlogsmisdaden ter dood veroordeeld te  Manado Celebes 25 september 1948.

Horiuchi_Toyoaki

Horiuchi_Toyoaki

Naar nationaliteit werden we in drie groepen verdeeld, en elke groep weer in drie secties. We ontvingen een papiertje, waarop groeps- en sectienummer stonden, dat we zichtbaar moesten dragen.  In uitstekend Engels deelde majoor Takata daarop mee, dat hij tot het Controle- en Administratiebureau voor krijgsgevangenen te Tokio behoord en door dat bureau was aan gewezen om tijdens onze reis  ‘van achter het gordijn’  toezicht op ons te houden. Hij beschreef ons de reis, die wij in hoofdzaak  al kenden, waarna een half uur vrije wandeling op de zeeboulevard volgde.  Van hieruit zagen we een zeer oud Japans pantserschip  voor anker liggen. Het viel ons op, dat het ijzerwerk van een school en van de zeewering gesloopt was. De volgende morgen werden wij in twee echelons ingedeeld. Het eerste, bestaande uit Britten en Nederlanders, vertrok om 6,40 uur;  ieder was voorzien van twee broodjes. Van 11.40 tot 13.50 uur vertoefden we op het station te Moji.  Daarna  bracht de trein ons, naar de kust volgend, naar Hakata, halverwege Moji en Nagasaki gelegen. Daar nam een tram ons over en bracht ons naar de haven, waar we om half vijf op de ferryboot Fukuju Maru inscheepten.

Moji 4

 

Op 11 november zette het schip koers in westelijke richting. Wij konden van het benedendek af niets van de zee zien. Dadelijk na de afvaart kregen we zwemvesten, die eerst mochten worden afgelegd na aankomst. Voor de eerste maal tijdens ons veelvuldig scheepsvervoer werd ons thans op het dek aangewezen, waar wij in noodgeval moesten aantreden. Aan boord waren ongeveer 300 andere passagiers, meest vrouwen en kinderen; evacuees, naar men zei,  voor Korea en Mandsjoerije.
Precies om 11 uur herdachten wij, na Japanse toestemming, allen in houding staande. Wapenstilstandsdag. In de middag werden ons ontbijt en lunch in spanen doosjes uitgereikt. De nacht brachten wij in een hotel door. De morgen daarop pas vervolgenden we onze reis. Om 17.30 uur kwamen we te Fusan op Zuidoost-Korea aan. (ook Busan of Pusan)

Zuid-Korea,kaart,map,South Korea,CIA,steden,hotels,Noord-Korea,daegu,Incheon.Donghae,vakantie,vliegveld,Busan,Seoul

 

 

 

 

 

 

Op de kade aangetreden kregen we order naar het raadhuis af te marcheren om er het avondmaal te gebruiken. Die nacht zouden we per trein vertrekken,  zei men ons nog.
Tijdens de mars door de zwaar gebombardeerde stad trokken wij  geen belangstelling, De straten waren vrijwel verlaten. Onze voetstappen deden de vorst bedekte straten kraken. De Town Hall had meer van een bioscoop of toneelzaal, maar eten was er goed: een doosje rijst en een doosje groente met vis. Alleen was het eten net als de zaal, steenkoud. gelukkig mochten wij zoveel warme theedrinken als we wilden. Tot 21 uur zaten we op rijen stoelen te wachten op orders. De Amerikanen waren blij met het bericht dat Roosevelt het bij de presidentsverkiezingen van Dewey had gewonnen.

Thomas. E. Dewey

Thomas. E. Dewey

Franklin Delano Roosevelt

Franklin Delano Roosevelt

 

 

 

 

 

 

 

Om 21.30 uur beklommen we een speciale trein, die goed verwarmd was; bovendien werd ons nog een deken verstrekt. De derdeklaswagons boden meer gerief dan die op Taiwan, bredere banken en grotere ruimte voor de benen. De indeling der zitplaatsen was echter dezelfde, twee rijen van vier personen zaten elkaar aan te staren gedurende de reis van 2 1/2 dag.
Wat een verschil met het subtropische Formosa!  Langs bergketens, door heuvelland, langs en door landerijen, dorpen en steden kronkelende de trein zich voort. Tegen de schemering naderen we Seoel, waar we ons enige tijd op het station ophouden. We lieten de appels die er werden verstrekt, goed smaken.

Deed mij denken aan de Zuid-Koreaanse bijzondere vlag (van de auteur)
unnamed

De vier trigrammen in de vlag zijn:

  • ||| Kracht (☰; geon (건; 乾) in het Koreaans) = hemel (天);
  • |¦| Straling (☲; ri (리; 離)) = vuur (火), zon, en yang;
  • ¦|¦ Kloof (☵; gam (감; 坎)) = water (水), maan, en yin;
  • ¦¦¦ Veld (☷; gon (곤; 坤)) = aarde (地).

Daarna weer voort! 13 november om 12 uur kruisten we de Yaloe- rivier 790 km lang, ook wel de groene rivier, de grens tussen Korea en Mandsjoerije  Gantung ( Dandong)

Spooorweg door Korea naar Mukden

Spoorweg dwars door Zuid-Korea naar Mukden

 

Spoorbrug Yaloe-rivier Gantung

Spoorbrug Yaloe-rivier  Gantung

Intussen werd thee en een soort gestoofd vlees uitgedeeld. Van de mandjes met rijst op de stationswagens kreeg ieder er een. Niettegenstaande de mandjes met een laagje ijs bedekt waren, ging de bevroren kost er goed in. Het was bar koud geworden. Sneeuwbuien uit het noordwesten waren een voorproef van wat ons in Mandsjoerije te wachten stond. Opgetogen waren we over de ons in de trein verstrekte jacket, wollen pyamabroek en winteroverjas, voor het grootste deel in Hongkong buitgemaakte Britse legerkleding. Na Gantung ( Dandong) passeerden we onbezette blokhuizen langs de spoorlijn destijds gebouwd ter bescherming tegen Chinese roversbenden. Ongeveer 200 mijl lang reden wij door bergachtig terrein om daarna de vlakte van Mandsjoerije te bereiken en op 14 november om halfvier te Moekden te arriveren.  Daar mochten we enige tijd op het station op en neer lopen, wat wij gebruiten voor een vriendschappelijk sneeuwgevecht met Japanse onderdanen. We zagen er ook een foto van de overdracht van de stad door de russen na de Russo-Japanse oorlog van 1904-1905.

Bij het aanbreken van de dag kwamen wij in Ssupingkai aan. Het was een grijze vrieskoude morgen. De locomotief bleek het op te geven. Na wat gesteun stond hij stil. Wij hadden drie uur oponthoud. Nadat we waren onthaald op twee goed smakende broodjes per man en gekookte sweet potatoes waren we al spoedig van het verlaten station, de trein weer terug. Langs de sporweg hadden wij enorme stapels zakken met graan voor Japan gezien, produktie van Romusha’s geronselde Chinesen uit Peking en andere plaatsen, die in de zomer in grote kazernes( je reinste gevangenkampen) werden ondergebracht.

Cheng Chia Tun   Hoten camp 1B

Eindelijk kwamen wij op 14 november 1944 om 14 uur te Cheng Chia Tun aan, een klein stadje aan de oostkant van de Gobiwoestijn in Mongolië. We zaten toen een 120 mijl noordwest van Moekden en evenver zuidwest van Hsingking. Dit maken wij op een kaart, die in een der wagons buitgemaakt was.
Majoor Takata ( de man achter het gordijn)  verwelkomde ons. Hij was blijkbaar met de sneltrein rechtsstreeks uit Fusan gearriveerd. Na het appel op het station waren  wij binnen vijf minuten lopen in ons nieuwe kamp. Aangetreden op een met sneeuw bedekte plein stonden we daar als blokken ijs twee uur lang te luisteren naar de formaliteiten. De gehandschoende officieren met wolgevoerde mutsen op hielden eindeloze toespraken. Takata was zeer tevreden over ons uitstekend gedrag.  Hij zou er een gunstig rapport over uitbrengen aan Tokio. Verder moesten wij weer goed zorgen voor onze gezondheid en uitrusten van onze vermoeienissen. Weer werd een verklaring geëist dat wij niet zouden ontvluchten en geen contact met de bevolking zouden opnemen. Tenslotte werd ons bekend gemaakt dat wij in zes secties ingedeeld waren. De derde sectie, Britse en Nederlandse kolonels, zou zes kamers van de benedenverdieping betrekken. Group-captein C.H Noble zou vertegenwoordiger van de sectie zijn. Als zodanig traden voor de drie Nederlandse kamers van elk tien man Van Kregten, Van Staveren, en Scholten op. Op de bovenverdieping werden de overige vijf secties gehuisvest.

Eindelijk konden we het gebouw binnen gaan, waar wij hartelijk verwelkomt werden door onze generaals en de prominenten. De G.G., zag er-hoewel sterk vermagerd-opgewekt en gezond uit.

aan het werk in de tuin nog op Formosa

G.G. aan het werk in de tuin Formosa

 

Vóór zijn vertrek had majoor   ‘Achter het gordijn’ nog een bespreking met enkele  generaals. Ulh merkte daarbij op dat ons verblijf alleminst aanspraak kon maken op een officiersonderkomen. Takata zou dit in Tokio naar voren brengen. Kolonel Matsuda, die op 16 november van Moekden was overgekomen, kreeg tijdens zijn inspectie op de vraag of wij het warm genoeg hadden; ‘No’  ten antwoord.

 

 

In elke kamer stond een enorme kachel van twee en een halve meter hoog en een meter doorsnee, merk Patchika. Het stenen gevaarte, omgeven door stalen cilinders, had slechts een kleine stookplaats, zodat het 24 uur duurde voordat Patchika voldoende warmte uitstraalde. Daarna was een kleine hoeveelheid steenkolen genoeg om de kamer op temperatuur te houden als men haar goed behandelde. Ze onttrok echter  veel vocht aan de lucht, zodat het in de vertrekken te droog werd.

achtergrond Patchika kachel

achtergrond Patchika kachel, colonels room

Op het kazerne-emplacement lag ook een redelijk goed hospitaal. Er was echter geen enkel chirurgisch instrument aanwezig, zodat onze artsen zich moesten behelpen. Op de hoeken van het kamp stonden  torens waarin schildwachten gewapend met een mitrialleur. Aan de voet van de torens bevonden zich pillboxen. De schutters hierin konden de vier zijden van het kamp enfileren. Een ijzerdraadomheining die volgens de Japanners onder stroom stond, scheidde ons van de buitenwereld. Het panorama was triest, eindeloze sneeuwvelden met hier en daar een hut.

definief2

Hoten camp 1B

Cheng Chia Tun lag aan een kruispunt van spoorwegen op ca. 120 mijl N.W. van Moekden. In het nabijgelegen kamp in een oud tweeverdiepingen gebouw de oudere officieren van Formosa en een aantal oppassers gedurende de winter 1944-1945 ondergebracht. De temperatuur zakte soms tot de 40 o graden.

Onze bagage was met ons meegekomen evenals die van de prominenten. Er was echter nogal wat van gestolen. De grote stukken van de generaalsgroep waren te Keelung blijven liggen en kwamen pas veel later in het kamp aan. Nederlandse krijgsgevangenen van een nabij die plaats gelegen kamp zouden in onze goederen gegraaid hebben. Generaal ter Poorten vond in een koffer, waarvan de sloten waren afgerukt een briefje. De rover schreef dat hij er beter mee af was dan de eigenaar, die nog wel het een en ander zoubezitten. De generaal was onder meer enige stukken fijne zeep kwijt.

Van de generaals vernamen we hoe het hun vergaan was sinds hun vertrek van Shirakawa, begin oktober. In het Heitokamp  waar zij via een autorit tot Kagi en een treinreis naar Takao met het bekende suikerriettreintje aankwamen, werden ze in een vieze oude barrak ondergebracht. Als benjo’s dienden een paar tonnen, midden in de kampstraat, waar iedereen passeerde.
Op 4 oktober vertrok de generaalsgroep per trein naar een vliegveld bij Heito en vandaar in zes vliegtuigen, naar de stand van de zon te oordelen, in noordoostelijke richting over Taiwan hun onbekende bestemming tegemoet. Om 14 uur landden ze op Riu Chin, een reusachtige vliegveld op Kyushu. In bussen geladen reden zij naar een officiersmess waar zij als gast van het vliegveld een uitstekende lunch aan  keurig gedekte tafels genoten. In auto’s werden ze naar de trein gebracht en na een rit van zes uur bereikten ze dit hotel te Beppu. Dezelfde keurige, rustige behandeling die er ook ons deel zou worden.

In dit nieuwe kamp had generaal Percival weer moeilijkheden gemaakt met de ondertekening van de bekende verklaring.

Arthur_Percival

Arthur Percival

En vele voorgangers hadden het daar niet zo best gehad dat jaar ervoor. Ze moesten zelf aan het werk gaan om de smeerboel weer wat schoner te krijgen. Van de wasplaats liepen vele kranen niet; ook de afvoer functioneerde niet. De vuile ramen lieten bijna geen daglicht door. Het gebouw was overal smerig.  Het eten was wel goed, drie broodjes per dag, ’s morgens pap, ’s middags groentensoep, ’s avonds soep met een overvloed aan sojabonen. Maar geen warme kleding, wat in de vriesnachten niet te houden was. Hun algemeen oordeel was natuurlijk ongunstig, toen zij op 23 oktober 1943 een brief over hun eerste indruk moesten schrijven. Generaal Ter Poorten beschreef het kamp zelfs als een schandelijk vuile boel.

Onze prominenten vertelde  dat zij op 5 juni 1943 met hun zestienen en twaalf oppassers van de anderen in het Tamasatakamp gescheiden waren. Laatst genoemden, 89 generaals en oppassersoesten op 6 juni naar karenko terugkeren terwijl de selecte  groep op 23 juni per trein naar een speciaal te Moksaq in het noorden van Formosa werd vervoerd. Dit kamp was door de zorg van de Zweedse vertegenwoordiger van het  Rode Kruis aan hen ter beschikking gesteld. Via Karenko vertrokken zij des nachts per schip in een ruimte van 11 bij 2.70 meter naar Keelung. In het volgende etmaal kregen zij niets te eten. Zij waren dolblij hun Rode-Kruispakketten bij zicht te hebben. Die nacht sliepen zij om de beurt met het hoofd naast de voeten van hun buurman om elkaar niet in het gezicht te blazen. De volgende morgen om 9 uur debarkeerden ze en marcheerden, vermagerd, in gehavende uniformnen- met  een moddervette eend, Donald, die door de Amerikaanse sergeant Carroll, oppasser van generaal Wainwright werd gedragen- door de stad naar het station. In Taihoku, 20 mijl verder landinwaarts, werden zij met Donald in een truck geladen naar Moksaq gebracht.

De nieuwe kampgebouwen van ongeschaafde denneplanken lagen op een heuvel midden tussen de rijstvelden. De sinaasappelenaanplant op de heuvel was grotendeels verdwenen. Ieder der prominenten kreeg in een de zestien kamers (acht aan weerszijden van een gang midden door het lange en lage hoofdgebouw) van 2,60 bij 3 meter, een stoel, een bamboebrits en een tafel. Ook ontvingen ze een aantal boeken, die de Japanners bij de Britse consul te Taihoku hadden buitgemaakt. Iedere prominente krijgsgevangenen mocht per maand 100 yen van zijn krijgsgevagenensalaris besteden aan sigaretten, sigaren, tomatenketchup, sojajaus, thee en suiker. Ook fruit zou verstrekt worden. Tot werken zou men niet gedwogen worden. Te fraai om waar te zijn.
Een week na hun vestiging in Moksaq kwam kolonel Sazawa hen bezoeken. Buitengewoon minzaam en vriendelijk stelde hij zich aan een ieder voor. ‘Hebt u verlangens, laat mij dat nu weten. Ik zal het voor U in orde brengen. Ge kunt op mij vertrouwen, zo beoogde hij. Verder beviel hij enige tuinwerk aan;  niet alleen voor een betere voeding maar ook om gezondheidsredenen van als verpozing. De groep was de ervaring van Karenko nog niet vergeten; men toonde echter zijn goede wil: van hun geld werden tien biggen en een aantal kippen gekocht.
De Nederlandse prominenten war jhr. Van Starkenborgh, luitenant generaal Ter Poorten b.d. T.Bakker, gouverneur A.I. Spits van Sumatra, generaal-majoor J.N. van Rees.  Als hun respectievelijke oppassers fungeerden J.C. Speekenbrink J.A. Kroeze een milicien-soldaat, sergeant Tinus Exmann en J. Gielkes. Voor deze laatsten was Moksaq een bijzondere zware tijd. Hun kwartier bestond uit een enkele kamer met cementen vloer, een brits aan elke lange zijde die tot  eet-, slaap- en zitplaats diende. Zij moesten twee heren dienen, maar allereerst zeer hard werken voor de Japanse officieren en hen soldaten. Het zware werk als spitten deden zij, het onderhoud en het planten gebeurde door de prominenten. De landvoogd toonde zich een goed tomatenplantenverzorger. ( zie bovenstaande foto eerder) 

Het komt mij gewenst voor hier iets meer mee te delen over de houding van de Japanners en die van de Nederlandse officieren te aanzien van onze oppassers.
De Japanners, ongetwijfeld op de hooggte van de bepalingen van de conventies van Genéve, wisten dat zij  de militairen beneden de rang van officieren allerlei werk konden opdragen. Een deel van hen was op Java, althans wat de kolonels betrof, voor heel ander werk ingezet, o.a. voor diensten in de keuken te Karenko, maar vooral te Shirakawa, werden zij door de Japanners voor allerlei klussen gebruikt en alleen daardoor konden zij het (soms veel) beter hebben dan de officieren aan wie zij oorspronkelijk waren toegevoegd. Velen van hen beseften dit en stonden wat af van hun voedselporties, die door hun arbeid altijd groter waren dan die van de zieken of officieren in de periode van werkonwilligheid.
In Mandsjoerije ging het hun in het Hotenkamp wat slechter, omdat zij in de wintermaanden in de grote massa opgingen.

De nieuwsvoorziening van de prominenten in Moksaq was in goede handen van generaal Percival die aardig wat Japans geleerd had, maar dit voor de kampleiding verborgen had te weten te houden. Staande in de bibliotheek,quasi in boeken snuffelend, luisterde hij naar het Japanse radionieuws dat hij aan de medegevangenen doorgaf.  Vooral jhr Van Starkenborgh hield zich op deze manier op de hoogte van het gebeuren. Hij las veel maar was geen liefhebber van het kaartspel. Tinus Exmann was de kapper van deze groep. Hij noemde zich zelfs hofkapper, omdat hij ook de landvoogd onder zijn klanten telde.  Jhr. Van Starkenborgh wilde echter niet volgens de bloempotstijl, ook wel klapperdopmethode genoemd, geknipt worden. Deze Tinus legde zo’n minachting voor de Japanners aan de dag, dat hij eens gevankelijk werd weggeleid om in de stadsgevangenis voor een vuurpeleton terecht te staan,  beschuldigd van verregaande sabotage. De doodstraf werd in tien dagen cel met een minium aan eten en drinken omgezet.Toen hij daarna teruggebracht werd, was iedere krijgsgevangene verheugd over de goede afloop.

Kolonel Sazawa bezocht het kamp geregeld met zijn gevolg. Daarbij trachtte hij o.m. generaal Wainwright te bewegen een brief aan president Roosevelt te schrijven om die ertoe te bewegen de oorlog te beëindigen.

Generaal Wainwright

Generaal Wainwright

General Douglas MacArthur

General Douglas MacArthur

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De generaal wees hem de deur. Ook op andere prominenten werd enige malen druk uitgeoefend om in hun persoonlijk correspondentie te vermelden  dat zij zo goed werden behandeld, maar vooral dat het eigenlijk geen zin had om verder te strijden. Sazawa ging zelfs zo ver dat hij alle gevangenen te Moksaq-ook de oppassers uitnodigde voor een dagtocht in een mooie omgeving bij een heuveltempel. Wainwright smaakte eind november het genoegen in een oud nummer van Nippon Times te lezen, dat hij definitief tot luitenant-generaal was gepromoveerd. Zijn verdiensten bleken na de vervanging van generaal Douglas Mac-Arthur op de Philipijnen waardering bij de hogere legerleiding en de president van de Verenigde Staten te hebben  gevonden.

Op een andere bezoekdag verklaarde Sazawa, dat men alles mocht schrijven wat men wilde. Hij zou wel zorgen dat die brieven bij hun verwanten kwamen. Velen gingen op dit schijnbaar edelmoedig aanbod in. Bij zijn eerstvolgende bezoek werd hem naar antwoorden gevraagd. Eerst negeerde hij de vragen, maar toen jhr. Van Starkenborgh aandrong om meer bijzonderheden, zei de kolonel dat de speciale officier die naar de  Zuidelijke Gebieden was vertrokken om de brieven persoonlijk te bezorgen, mevrouw Van Starkenborgh niet thuis had aangetroffen, ( mevr.. Van Starkenborgh was intussen te Batavia geïnterneerd)

Begin oktober 1944 kregen ze opdracht voor vertrek gereed te houden. Van enige van hen werden bescheiden afgenomen. Zo  werd helaas het uitgebreide rapport van de Bataan-operaties van generaal Wainwright met de daarbij behorende verslagen van de divisie-commandanten tijdens een inspectie ontdekt en in beslag genomen. De prominenten vertrokken op 5 oktober 1944 om 10 uur ’s avonds per vrachtauto naar Taihoku, waar zij in een trein overstapten, die hen naar Heito bracht.  Het suikerriettreintje reed hen verder naar het  nabijgelegen kamp, waar zij schrokken van de lichamelijke toestand  van de grote groep Britten en Amerikanen, die daar gevangen zat. Wainwright kon zijn tranen niet bedwingen. Goddank konden de prominenten op 7 oktober dit oord verlaten. Per suikerriettreintje naar Heito, vandaar per truck naar het vliegveld waar zij aan boord van zes Japanse transportvliegtuigen ( waarvoor het Amerikaanse type C-47 model had gestaan) om 8 uur in noordelijke vertrokken. Te 14 uur landden zij in Zuid-Kyushu, waar zij per vrachtauto naar een hotel werden vervoerd en daar een goede lunch verorberden. Tegen donker werd de reis in noordelijke richting per trein voortgezet. Op 8 oktober te Beppu aangekomen werden zij begroet door de tolk Frisco Bob, die hen naar een hotel begeleidde. Hier zagen zij de van Shirakawa vertrokken generaals terug. Gezamelijk werd op 9 oktober de treinreis naar Hakata ondernomen om verder dezelfde reis als de kolonelsgroep te maken naar Cheng Chia Tun.

Intussen was de toestand in (Hoten 1B) dit kamp veel beter geworden. De eigen bakkerij kwam in bedrijf. Voortaan ontvingen wij ook ’s morgens een broodje, al was het nogal zwaar en klein. Het dagelijks menu bestond uit sojabonen in de soep, pokmais en gierst, die soms wel met aardappelen tot een pastei werden gebakken. maar in de voeding bestond geen variatie; ze was ook vet-en vleesloos en alleen voldoende voor hen die dat eten konden verdragen. Rode-Kruispakketten lagen opgeslagen in het Japanse magazijn. eerst moest echter toestemming uit Moekden verkregen worden voordat tot verdeling mocht overgaan.
De Kou liet zich  op 26 november 1944 eerst goed gelden. In de kamers daalde de temperatuur tot beneden het vriespunt. Ondanks goed stoken bleef het koud. Buiten vroor het 20 graden. Op diezelfde dag ontvingen de prominenten een warme uitrusting bestaande uit met schapenwol gevoerde jassen, mutsen en handschoenen, dik ondergoed en hoge tot de knie reikende gevoede laarsen. Hun werd meegedeeld, dat zij over enige dagen zouden vertrekken. Na een reis van 8 á 10 uur zouden ze nog een uur per bus verder moeten reizen om in een kamp bij Hsinking ondergebracht worden.
Op verzoek van de gouverneur-generaal brachten de Nederlandse kolonels hem in groepen van vier een afscheidsbezoek. Ook de generaals werden door hem ontvangen. Hij zat op de enige stoel die er in de kamer was; de bozkeres namen plaats op zijn bed. We spraken o.m. over de toekomst en bevreiding van Indië.  Jht. Van Starkenborgh zei: ‘Eerst orden en rust herstellen, dan praten en de bevolking in het vooruitzicht stellen, dat zij op den duur-door hem op een tijd van 30 jaar geschat- haar zelfstandigheid zal verkrijgen, wanneer ze er rijp voor is.

Het was een van deze dagen, dat Wainwright en King juist hun vloer hadden besprenkeld, die door bevriezing glad was geworden, toen een schildwacht hun kamer binnenstapte. De generaals haastten zich naar hun plaats voor hun krib om de houding aan te nemen. Maar King gleed uit en brak de rechterheup.

General Edward King.

General Edward King.

Om 6.30 uur op 1 december 1944 verlieten de zestien prominenten met hun zestien oppassers Cheng Chia Tun . King werd op een draagbaar naar de trein vervoerd. Kolonel Matsuda hield een toespraak; Zij moesten voorzichtig zijn, het vroer 20 graden. Dus dubbel oppassen bij het naar buiten gaan. ‘Keep your balance’zei hij, jullie zijn  oude mannen.’Wel was er een groot hospitaal met centrale verwarming in de buurt van het nieuwe kamp, wat voor King belangrijk was.

 

 

Op 20 februari hield de kampcommandant een confercentie met de Raad der Ouden. Het ging over de aanleg van schuilloopgraven, de mail in de kippen. Hij wilde van ons een schriftelijke verklaring dat we dat we geen prijs stelden op loopgraven. Generaal Ilgen, vermoedde dat wij hiermee de verantwoording voor eventuele slachtoffers bij een bombardement zelf zpuden dragen. Dat wilde hij voorkomen.
Op 28 februari begon het begon het graafwerk aan de schuilloopgraven. De grond, die decimeters diep bevrorenwas, leek wel cement. Pikhouwelen hadden vaak geen punt meer, ofwel de punten waren te zacht of ze braken af. Ieder groef voor zichzelf een stukje loopgraaf van 1.80 meter lang, 1 meter diep en een halve meter breed. Per dag groeven we niet meer dan 10 à 15 cm diep.  Vooral de Amerikanen deden het langzaam aan, ze waren ervan overtuigd dat bij gevaar de Japaners het eerst de loopgraven zouden bereiken. Anderen beweerden dat die sleuven bedoeld waren om onze lijken erin te gooien.

op de voorgrond de Schuil oopgraven

op de voorgrond de Schuil loopgraven

 

 

 

 

 

 

 

We kregen 6 maart gedwongen rust wegens een venijnige,koude harde wind gepaard gaande met een zandstorm die in de richting van ons kamp woei. De lucht was door dat zand zo mistig dat de zon er slechts zwakjes doorheen scheen. Alees kreeg er een purperen kleur door.  Het fijne zand dat zelfs door de dubbele ramen naar binnen drong, bedekte alles in de kamer met een laag stof. ’s Nachts werden we wakker gehouden door het hoesten van hen die het benauwd kregen. Sommige legden een natte handdoek over het gelaat. de vloeren werden die dag enige malen extra bevochtigd.

Op 14 maart 1945 werd de algemeen geëerde generaal H.J.D. de Fremery zeventig jaar. In de kampen verwierf hij algemene bekendheid door zijn schetsen, waarvan hij in de wintermaanden een kopie maakte voor zijn vrienden. Hij hoopte dat men zijn verjaardag zou vergeten, maar hij kwam bedrogen uit. Nog nooit heeft men zo’ n verjaardag internationale belangstelling gehad en nog nimmer heeft hij zoveel cadeaus in ontvangst moeten nemen als die dag.

Kamp tekeningen van de Fremery zijn gebundeld in een album en zijn tekeningen zijn te zien in het Museon in Den Haag

2021657_116108 - kopie

Officieel was de lente op 21 maart begonnen zodat de kachels in de oostkamers gedoofd moesten worden, zonder met de temperatuur in de vertrekken rekening te houden.  Wij konden het roosteren van brood in Patchika’s binnenste niet voortzetten. Op die dag moesten wij ook onze zware onderklededing wassen om haar vier dagen later in te leveren. De bundeltjes werden voorzien van een etiket met onze naam erop. Wij waren ervan overtuigd ze niet meer nodig te hebben. Volgende winter zouden we thuis zijn!
Sinds 30 maart hadden wij geen last van de vorst meer. Vlak voor mijn raam was een aardig diertje uit de grond tevoorschijn gekomen. Het leek op een eekhoorn, de Amerikanen noemden het een grondsquirrel.

notebook_itsalive_squirrel_3Het had drie uitgangen gemaakt. In het begin was het erg schuw, het waagde zich slechts op korte afstand van zijn hol. Naar mate het warmer werd, bleef het langer boven om tenslotte de struiken in te scharrelen. Urenlang kon ik naar zijn bewegeningen bij het hol zitten kijken. Ook anderen interesseerden zich voor deze lentebode en kwamen vanachter mijn raam de capriolen van het diertje gadeslaan. Intussen legden de reuzelaars de laatste hand aan hun schuilloopgraven, 28 maart nog was er om 20 uur luchtalarm geweest. We namen er niet de minste notitie van.
Na 1 mei had het drie dagen geregend. Buiten het kamp werd door de boeren gezaaid. In het gras groeiden reeds viooltjes. Overal zag men eekhoorntjes rondspringen. Ook op de Japanners oefende  de lente haar invloed uit. Maar dan in een voor ons onprettige zin. Zelfs opassers werden er het slachtoffer van. De dood van president Roosevelt (12 april 1945) ontroerde onze Amerikaanse makkers. Zij konden het bericht in de Hsinking-krant niet geloven. Maar de volgende aflevering sprak reeds van president Truman.

5636-2

Funeral President Franklin Delano Roosevelt

Op 11 mei gebeurde er iets merkwaardigs. De Japanners brachten allerlei goederen uit hun magazijnen buiten, die zij verpakte. Om 8 uur stond de hele Japanse kampbezetting in een halve cirklel opgesteld bij het wachthuis. Ikeda, met witte handscjoenen aan, las een soort document voor waarna zij tweemaal bogen in de richting van het verre keizerlijke paleis. Gewoonlijk bogen ze slechts eenmaal in die richting. De oppassers rukten die dag niet uit naar de far, ze moesten mee helpen verder inkappen na de ceremonie. Twee dagen later wij de officiële mededeling dat we op 20 mei zouden vertrekken. Naar Moekden?  En waarom? Vertrouwden ze de Russen, waarmee een niet-aanvalspact gesloten was, niet langer?  Er waren zeker opwindende dingen gebeurd!  Welke?
Een Hsinking-krant van 11 mei bevatte het bericht van de onvoorwaarlijke overgave van de Duitse strijdkrachten. Deze was te  Reims in Frankrijk getekend op 7 mei om 2.41 uur. Op 8 mei 1945 om 23.01 uur werd ze bekend gemaakt. De historische tijding vloog door de kamers, grote blijdschap alom. Wij allen hadden de grootste eerbied voor generaak Eisenhower.  Britse kolonel, die met generaal Schilling het Europese krijgstoneel onder loep nam, merkte op dat hij paf stond van de prestaties van generaal Montgomery, die de Duitsers in Noor-Afrika terugdreef, daarna een schitterende campagne in Italië voerden en thans dit geweldige succes in Duitsland behaalde. Hij was werkelijk de meest beroemde generaal!  Waarop onze generaal langs zijn neus weg opmerkte:  ‘En hoe was de naam van de Amerikaanse generaal, die de hele zaak commandeerde?  (zie hieronder de foto)

General Dwight Eisenhower

General Dwight Eisenhower

 

 

 

 

 

 

Brigadier Trott kreeg op 15 mei opdracht om met de oppassers onze zware bagae op het terrein naast de kazerne te sorteren. Toen dit gereed was, vroeg Trott de campcommandant wat er verder gebeuren moest. Deze antwoordde dat alles op zijn plaats moest blijven tot zondag 20 mei. Trott merkte op dat zo iets in geen enkel leger voorkwam en dat zelfs een soldaat het daar beter zou regelen. Daarop werd hij met straf bedreigd. De Barang had te blijven liggen.
Omdat alles was ingeleverd en de kamers leeg waren, lagen we op de 20e  mei 1945 de hele morgen tot 12 uur in het gras voor de kazerne. Daarna moesten we aantreden en begon het herhaaldelijk tellen. Een kunst die de Japanners nog steeds niet machtig te zijn. Vervolgens werd afgemacheerd naar het station. After all was Cheng Chia Tun niet zo slecht bevallen.

Kamp Moekden  van de “Special Party” wordt beschreven in deel 3