China Mandsjoerije Moekden
Omdat alles was ingeleverd en de kamers leeg waren, lagen we op de 20e mei 1945 de hele morgen tot 12 uur in het gras voor de kazerne. Daarna moesten we aantreden en begon het herhaaldelijk tellen. Een kunst die de Japanners nog steeds niet machtig zijn. Vervolgens werd afgemarcheerd naar het station. After all was Cheng Chia Tun niet zo slecht bevallen.
Moekden
Voor de kazerne werden wij in drie wagongroepen verdeeld. De eerste twee bestonden elk uit 119 Amerikanen, de derde uit 82 Britten en Nederlanders, de Japanse officieren en de wacht. De regeling van het transport was dit keer wel helemaal mis. De trein die ons opwachte, bestond uit een aantal goederenwagons en drie reizigerswagons, elk met 100 zitplaatsen. In twee der wagons hadden 19 man zich in de door bagage versperde gang op te houden. De reizigerswagons waren oud en smerig, met kapotte ruiten die door planken vervangen waren. De nog onbeschadigde ruiten waren aan de binnenkant beschilderd, zodat wij al gauw in de verf kijkgaatjes krabden.
Op deze mooie pinksterdag, die wij niet gauw zouden vergeten, bereikten we om 14.15 uur Ssupingkai aan de grote lijn naar Moekden. We bleven er staan tot 1.15 uur ’s nachts. Urenlang werd er gerangeerd en dat op zo’n onnodig ruwe harde wijze dat we het spoorwegpersoneel ervan verdachten dit met opzet te doen. Nadat tientallen goederenwagons aangehaakt waren, vertrok de trein eindelijk in zuidelijke richting. De nachtverlichting bestond uit één olielampje per rijtuig. Een beroerde nacht door gebrek aan ruimte en door teveel aan benjogasten. Op 21 mei, tweede pinksterdag, kwamen we om 8 uur te Moekden aan. We telden op het grote emplacement aan de ene zijde van onze trein 22 en aan de andere kant twaalf spoorbanen.
Weer eindeloos gerangeer tot 12 uur toen we in oostelijke richting weggereden voor een korte rit. Na twintig minuten lopen bereikten we op 12.45 uur het nieuwe kamp. Nationaliteitsgewijze indeling, toespraken- Marsuda zei weer eens dat wij volgens de bushidoprincipes behandeld zouden worden- en afgemarcheerd naar de barakken. Ons nieuwe kamp , dat zeven kiometer van Moekden lag, was volgens sommigen arbeidersonderkomen van 240 bij 100 meter, omgeven door een vijf meter hoge stenen muur, waarop drie onder stroom staande kabels. Zes meter naar binnen een hoge prikkeldraadomheining, die wij niet mochten naderen.
De Nederlandse generaals en kolonels betrokken de benedenverdieping van een der gebouwen, die door een middengang in twee kamers van ongeveer zeven meter in het vierkant verdeeld was. In elke kamer werden twintig man ondergebracht in twee etageruimten voor telkens twee maal vijf man. Met laddertjes kon men op de bovenetage komen. Hoofdgroepsleider werd Maltby, ons sectiehoofd was kapitein ter zee Bowuza. In de kamers viel weinig licht, gebroken ruiten waren vervangen door karton van de Rode – Kruisdozen, wat een sinister aanzien gaf aan de vertrekken. De Patchika’s namen veel ruimte in.
Met de nieuwkomers mee bedroeg het aantal krijgsgevangenen in dit kamp 1233 man, waarvan ongeveer 800 Amerikanen en Britten beneden de rang van officier. Deze laatsten waren vanaf november 1942 hier ondergebracht. Ze werkten in fabrieken bij het kamp en in Moekden.
Enige honderden onder hen waren tewerk gesteld in de grote fabriek van de Manchurian Machine Tool Compagny, 125 man in een fabriek van ‘kraanonderdelen” bij het kamp, een 400 man in drie tot het hoofdkamp behorende kleinere kampen over Moekden verspreid.
Kamp no. 1 was een leerlooierrij, no. 2 een textielfabriek, hoofdzakelijk canvas producerend en no. 3 een houtzaagmolen. Het open terrein tegenover de barakken van ons kamp diende gewoonlijk tot sport-en excercitieterrein. Volgens de oorspronkelijke kamporders moesten de krijgsgevangenen daar op de grond gaan liggen bij een luchtaanval, maar na het eerste Amerikaanse bombardement op 7 december 1944 lieten de Japanners schuilloopgraven aanleggen
Het deed ons deugd onze jongere makkers die op 9 oktober 1944 in Shirakawa achtergebleven waren, hier weer te ontmoeten. Slechts Allirol had men wegens zijn ernstige ziekte daar moeten laten. Ook nieuwe gezichten zagen we, onder meer de reserve 1e luitenant J.D. Backer en de officier marinestoomvaartdienst der 2e klasse N.GJ.W. van Marle, die ons verhaalden van de hondse behandeling van de gevangenen die werkten aan de Birmaspoorweg. Van Marle (ex De Ruyter en diens collega F.R. Bax ex Java) vertelden veel over de Javazeeslag. Maar later bleek, dat hun verhaal niet exact was.
Van de Shirakawagroep vernamen wij dat zij op 19 februari 1945 na een martelgang van 18 km naar Kagi, hun bagage zelf torsend, vandaar per spoor naar Keelung waren vervoerd. Het schip waarmee zij naar Japan zouden varen, liep aan de grond en keerde naar Keelung terug. Bij de overlading op een ander schip werd hun grote bagage door de Japanners in zee gegooid. Op Kyushu verbleven zij zes weken in steenkoolmijnkampen bij Moji en Fukuoka.
Het was het restant van de 1650 Amerikanen die op 15 december 1944 te Manilla aan boord waren gegaan op de Oryoku Maru, die zoals reeds eerder gemeld door Amerikaanse bommenwerpers tot zinken was gebracht. Van officieren en manschappen vernamen wij bijna ongelooflijke verhalen van gruwelen, verdierlijking, wreedheid en moordlust van fanatieke, sadistische Japanners.
Op 30 mei hielden enige Amerikaanse en Britse officieren een herdenkingdienst op het krijgsgevangenenkerkhof, waar 238 man lagen, op twee na allen Amerikanen. Op ieder graf stond een wit kruis met naam en krijgsgevangen nummer, op de achterzijde het legernummer. Drie graven hadden echter slechts een houten merktekens. Daar lagen een Amerikaanse sergeant , korporaal en matroos, ze waren op 23 juni 1943 ontsnapt , later gegrepen en ter dood gebracht.
De Nippon Times had destijds geschreven dat zij een Chinees politieman, die hen trachtte te arresteren in een dorp bij de Siberische grens, hadden gedood. Bij geruchte hadden wij in Cheng Chia Tun van hun ontvluchting vernomen. De spijkergaten in onze Rode-Kruisblikken zouden daarmee in verband hebben staan.
Over de einddatum van de oorlog werd op 1 juli 1945 een Galluppoll gehouden. Bij de Britten was de gemiddelde uitslag 18 september 1945, bij de Amerikanen in de eerste helft van Juli 1945, bij de Nederlanders 11 november 1946! Op een morgen moesten de krijgsgevangenen die in de fabrieken werkten, twee minuten in de houding staan voor de slachtoffers van de oorlog in Duitsland. Een Amerikaan merkte op: “De volgende keer doen wij het voor jullie,’ wat niet in goede aarde viel.
Er zou door de krijgsgevangenen in de fabrieken gesaboteerd, gesmokkeld en gestolen zijn van belang. Onze indruk was echer dat het in feite neerkwam op lijntrekken en op stelen wat eet- en verkoopbaar was. Enkel handelingen- voortspruitend uit de behandeling die men kreeg. Kapitein ter zee Vromans, als chef materieel van de Koninklijke Marine in Indië bekend met de werkplaatstechniek, vond geen bewijs voor de waarachtigheid van deze sabotageverhalen.
Een grote fout maakte de Japanners toen zij op een dag een groep gevangenen opdracht gaven een autolading saucijzen en gedroogd vlees, bestemd voor de fabriekleiding, in een goedang te bergen. En waren te weinig schildwachten om toezicht te houden dus verdween veel van dit heerlijks in zakken, shirts en afgebonden broekspijpen van de werkers.
Op 23 juni moesten we het aantal labels opgeven nodig voor de zware bagage die bij vertrek in het kamp zou worden achtergelaten en zou wou worden nagezonden. Was er weer een verhuizing op komst? Intussen gingen we in gewicht achteruit. De Hollandse groep was op 24 juni sinds de laatste weging gemiddled 1,8 kg lichter geworden, de Amerikaanse sectie op de bovenverdieping 3.1 kg en de Britse naast ons respectievelijk 2,8 en 2,6 kg. De vermissingen werden weer taltijker. Men ging de te drogen hangende kleren bewaken, zittend op een krukje of kist.
Op een morgen verloor ik in de wasplaats mijn kom. Maar de meest bestolene was generaal De Fremery. Zonnebril horloge- het tweede dat hem ontvreemd werd- wintergoed raakte hij kwijt op de weg naar Shirakawa. Op de reis naar Mandsjoerije verloor hij twee kleine koffers met al zijn zomergoed en F 3000,- . Lepels, vorken, zeepdozen en spiegels verdwenen in Moekden aan de lopende band.
Maltby had op 1 juli een onprettig onderhoud met de kampcommandant. Deze had de indruk dat de oudere officieren de Japanners minachtten; hij wees daarbij op de bejegingen van Negers en Chinezen in Engeland en de Verenigde Staten. Volgens hem was de lengte van ons, de senior officieren, op de de meter 20 cm onder de maat! Wij moesten eerst leren ons als krijgsgevangenen te gedragen. Hij had wel bijzonder het land, zei hij, aan de Engelsen.
Alle boeken die nog niet van een Mantsjoerije-stempel voorzien waren, moesten we op 19 juli inleveren. Een paar dagen later kregen we ze gestempeld terug met uitzondering van die, waarin de bepalingen van de conventies van Genéve vermeld waren. Enigen van ons moesten in de bibliotheek de hoofdstukken over de krijgsgevangenen voor de kampleiding overtikken. Zou men ons bij het scheiden van de markt beter gaan behandelen?
Generaal Pesman beleefde een moeilijk moment toen hij ondanks het streng verbod in de wasplaats een pijp gerokend door de schildwacht werd gesnapt. Pesman, de pijp in de zak stekend, zei; ‘Ik rook niet. Hij is al lang uit.’ Daarop trok de soldaat de pijp uit de zak en blies er een grote rookwolk uit. De generaal moest mee naar de kamp commandant. Hij kwam er met een uitbrander af.
Kolonel Koppen was de enige die nog wat had, doordat hij bij een gedeelte met planken afgeschermde ruit lag. Dat licht had hij nodig om horloges van lotgenoten te repareren. Als er een onderdeeltje in de duisternis onder zijn bed gerold was, bracht een magneetje van een Amerikaanse collega uitkomst, zij het na uren. Hij liet het aan een touwtje boven de vloer bengelen en was dolgelukkig als hij eindelijk beet had.
Uit de ‘kraal’ reserveerden de Japannners twee jonge varkens om ze vet te mesten voor een belangrijke feestdag. Toen de Amerikaanse oppasser, belast met de zorg voor dit vee, beoogde dat de krijgsgevangegen het zeer op prijs zouden stellen als er ook twee zwijnen voor kerstmis konden worden afgezonderd, zeiden de Japanners: ‘No more p.o.w. at Christmas! ‘ Zou dat waar zijn?
Maltby moest op een dag de kampcommandant vertellen wie het gerucht had verspreid, dat er Rode – Kruisgoederen aangekomen waren. Toen de luchtmaarschalk zei hier niets van af te weten beet de Japanner hem toe: ‘ Dacht U dat wij de voeding zouden verbeteren zolang de Amerikanen onze schepen die Rode – Kruisgoederen vervoeren, in de grond boren! ‘ Hiermee bedoelde de kampcommandant de Awa – Maru, die na in maart 1945 een lading van die goederen naar Thailand, Singapore Batavia te hebben gebracht op de thuisreis ’s nachts op 1 april ter hoogte van Formosa door een Amerikaanse onderzeeboot tot zinken werd gebracht. Het was de USS Queenfish SS- 393.
Bijna alle opvarenden, die met hun gezinnen evacueerden, kwamen om. De meeste van deze autoriteiten weigerden zich te laten redden. Volgens de onderzeebootcommandant bevond het schip zich ver van de berekende positie. Bovendien voer het zonder lichten of andere kentekenen. De Amerikaanse regering waarschuwde het niet te verhalen op de krijgsgevangenen. Ook de Japanse keizer sprak de wens uit dat de gevangenen er niet onder zouden lijden. Het antwoord van onze kampcommandant aan Maltby was dus in strijd met de persoonlijke wens van de keizer.
Al het kenpeitai-personeel, belast met de bewaking van de fabrieken verdween op 4 augustus. Soldaten namen hun plaats in. Japanse militairen die in de fabrieken werden vervangen door vrouwen en kinderen. Japanse officieren verhuisden uit de stad naar het kamp. Men verwachtte wellicht grote moeilijkheden. Kolonel Brawley vroeg de kampcommandant of wij op Yasumedag, 6 augustus, een muziekuitvoerig mochten geven. ‘Ja als er geen troubles zijn.’ Brawly vroeg nog welke troubles hij bedoelde. ‘Troubles are troubles,’ was het antwoord. Japanse orakeltaal! Maar wat was er gaande?
Een Chinees arbeider in de grote fabriek vroeg een der gevangenen hoeveel man in ons kamp gelegerd was. Dit werd door een Japanner opgevangen, die bracht hem naar de wacht, waar hij aan een paal gebonden werd en mishandeld. Met een zak over het hoofd werd hij ’s nachts aan een ketting opgesloten in de wacht van ons kamp om de volgende morgen aan een ketting weggeleid te worden. Vermoedelijk voor zijn terechtstelling.
Op 8 augustus viel het ons op dat bij maandelijkse herdenking van het uitbreken van de Pacificoorlog geen vlaggen aan de poort werden gehesen zoals gewoonlijk. De dag daarop vernamen we van onze mannen, die veel vroeger dan normaal uit de fabrieken terugkeerden, dat Rusland in oorlog was met Japan en dat de Russen Mandsjoerije binnengerukt waren. Men kan zich voorstellen wat dit bericht voor ons betekende na een krijgsgevangenschap van veertig maanden. Om 5.15 uur en om 22.30 uur klonk het luchtalarm over Moekden.
Sinds 11 augustus branden de afgeschermde lichten in het kamp met geringe spanning. Vanuit de bovenverdieping was waar te nemen dat in Moekden algehele verduistering werd toegepast. Op 12 augustus zagen onze werkers een colonne van 69 tanks door de stad naar het noorden trekken. Op 14 augustus brachten ze het bericht dat van de 200 arbeiders in de M.M.T.C.- fabriek er slechts zes binnengekomen waren.
Op 15 augustus stierf de Amerikaanse kolonel F. Marshall, die reeds maanden lijdende was aan tuberculose. Hij werd op de 16e begraven, echter niet op maconnieke wijze zoals zijn wens was. De vrijmetselaren vonden het niet verstandig om dit nogmaals aan de Japanse kampcommandant te vragen aangezien tevoren reeds dergelijke begrafenis van kolonel Pigdon was geweigerd. Kolonel Matsuda was ook bij de plechtigheid aanwezig. Dertien officieren- krijgsgevangenen, allen macons – onder wie Noble, Blackburn en Pesman – zes Amerikaanse oppassers/kistdragers en een Amerikaanse hoornblaser vergezelden het stoffelijk overschot naar het kerkhof. Dominee Bindeman leidde de dienst, de Amerikaanse kolonel J.Lilly gaf bijzonderheden over het leven van de in de Indiana geboren makker
Floyd became a POW of the Japanese Army during the “Fall Of the Philippines” in 1942.
He “Died While A POW” of the Japanese Army at Hoten Pow Camp, Mukden, Manchuria 42-123 (China) during the war.
De voorafgaande 15e augustus is wel een van de meest bewogen dagen in het kamp geweest. Te 13.30 uur stormden al onze werkers het kamp binnen in zeer opgewonden stemming. Zij waren naar huis gestuurd en werden aan de poort niet gevisiteerd. Ze schreeuwden alsmaar: “The War is Over”. Maar dat hoorden we al maandenlang! In de namiddag kwamen ook 150 man van de leerlooierij (kamp nr 1) in met zeildoek afgedekte vrachtauto’s ons kamp binen.
Op 16 augustus ging niemand naar de fabriek. Die middag kregen we de twee dagen tevoren klaargemaakte broodjes als lunch en de aardappelen ’s avonds in de soep. Waarom werden de generaals niet afgevoerd? Het antwoord hierop kregen we nooit. Wel bleek na de oorlog dat de Japanse vice – minister van oorlog op 11 maart 1945 een bekendmaking had uitgevaardigd voor de Japanse eilanden en Mantsjoerije om de krijgsgevangenen tijdig te verplaatsen om te voorkomen dat zij in handen van de vijand zouden vallen. Indien dit niet mogelijk bleek, mochten wel de fysiek – zwakken worden vrijgelaten.
Duidelijker waren de berichten over het gestadigde oprukken de Russen in de richting van Moekden. Wat zou er met ons gebeuren als de Russen inderdaad deze stad bereiken? Zouden we vrijgelaten worden of zouden de Japanners een oproer ensceneren en ons dan neermaaien? De pessimisten vreesden dit laatse. Maar …… in de morgen van 16 augustus zagen enige gevangenen, die op het veld lagen te zonnen of er rondliepen, te 11,45 uur een groot vliegtuig laag over Moekdens vliegveld cirkelen. Plotseling werd een aantal groene en rode parachutes waargenomen met naar het scheen kisten eraan bevestigd. Een oefening van de Japanners? Het gonsde weer van de geruchten over het einde van de oorlog. Er waren vele aanwijzingen.
Te 16.30 uur verspreidde het bericht zich met grote snelheid door het kamp, dat een groep vreemde vliegers zich binnen de hoofdpoort bevond. Op een bepaald punt konden we over de omheining hen zien. Daar zagen we tot onze grote verbazing vier blanken en twee oosterlingen met Japanse officieren spreken zonder buigen of groeten. Ze waren blijkbaar met de vrachtauto gekomen. Enige Japanse soldaten waren bezig met het uitladen van parachutes, dozen koffers, en handbagage Twee der officieren droegen pistolen. Dus het waren géén krijgsgevangenen! Maar de meeste van ons konden het nog niet geloven.
Om 8 uur werden Parker, Malthby en Ilgen op het bureau van Matsuda geroepen. Een half uur daarna kwamen ze, omstuwd door honderden gevangenen, terug. Nationalteitgewijs werden we verzameld waarop generaal Ilgen de Nederlanders ervan in kennis stelde, dat de oorlog geëindigd was. Ontroerd schudden wij elkaar de hand. Velen lieten hun tranen de vrije loop. We moesten ons wel van elke demonstratie onthouden. Een wapenstilstand was op 15 augustus door Japan gesloten met de Verenigde Staten, Groot- Britannië, China en Nederland.
De missie die ons kamp bezocht, bestond uit de Amerikaanse majoors J.T.Hennessy, Robert F. Lamar van de medische dienst, korporaal H.B. Leith, tolk in de Russische taal, de radioman korporaal R.A. Starz, de nisei-uit Japanse ouders op de Philippijnen geboortig- uit Hawaii Fumio Kido, die als tolk dienst deed, en de Chinese tolk Cheng Chi Wu. Ze waren met een B-24 ( liberator) van het hoofdkwartier van generaal Wedemeyer te Chunking gevlogen
Aanvankelijk had men het plan gehad strooibiljetten uit te werpen boven Moekden maar om onbekende reden was dit niet geschied. Om moeilijkheden tijdens de landing op het vliegveld te voorkomen waren ze geparachuteerd, nadat zij een veertiental vrachten aan parachutes hadden laten vallen. Toen zij geland waren en hun valschrmen oprolden, rende een Chinees op hen af. Hij bood aan hen naar het krijgsgevangenkamp te begeleiden. Tijdens hun mars daarheen stormden twee afdelingen kenpeitai met gevelde bajonet op hen af. Hun luitenant vroeg opgewonden wat zij hier kwamen doen. Via de nisei-tolk legde Hennessy uit dat oorlog geëindigd was en dat hij naar het kamp wilde gaan. Alle werden daarop geblindoekt en nogal hardhandig naar het hoofdkwartier van politie gebracht, waar zij ongeveer vier uur werden vast gehouden. Geen Japanner wist blijkbaar iets van af. Toen de kolonel van de kenpeitai bevestiging hieromtrent had ontvangen, werden de doeken an de ogen weggenomen. Per vrachtauto, met alle door hen meegebrachte voorraden, werden zij naar het kamp gebracht. Ogenblikkelijk werd de samenstelling van lijsten van alle gevangenen aangevangen vor het Amerikaanse departement van oorlog. De japanse M.P.-kolonel deelde majoor Hennessy nog mee dat er thans voor hem niets anders op zat dan harikiri te plegen. Hierop antwoordde de Amerikaan dat hij zich niet met diens politieke opvattingen wilde bemoeien.
De kolonel ( toen nog Kaptein, Takagi Seigo) die verantwoordelijk was voor de executie van de drie krijgsgevangenen, die op 22 juni 1943 trachtten te ontvluchten, pleegde inderdaad zelfmoord. ( Volgens de conventie van Genéve had men hem slechts krijgstuchelijk kunnen straffen)
Kaptein Takagi Seigo was in Bandoeng in het Militaire kamp 15e bataljon kampcommandant vanaf januari 1943 tot februari 1944 onder zijn bevel zijn de jongens gexeëcuteerd Karssen, Mercus en Hielkema
De Amerikanen vierden de dag daarop Thanksgiving Day ter herinnering de aankomst van de Puriteinse Pilgrim Father in 1620 met de Mayflower in de baai van Massachusetts. Deze zondag was wel een bijzondere dag om een dergelijke herdenking te houden. Vele krijgsgevangenen wierpen hun te ruime ‘kleding’ over de hoge muur rond het kamp. Buiten vochten drommen Chinezen om deze voor hen nog zo waardevolle goederen. De Japanse kampleiding, bevreesd voor ongeregeldheden, verzocht ons beleefd deze wijze van opruiming te willen staken.
Wij waren thans ook in het bezit van een door kolonel De Quant van oude lappen vervaardigde Nederlandse vlag en wachtten de volgende dag, 20 augustus, op de Russen die volgens een mededeling van de Japanse commandant aan de Raad der Ouden te Moekden zouden komen. Eindelijk, om 17.30 uur verscheen het aangekondigde B-29 vliegtuig vergezeld van een zeer snelle Russische jager die laag over het kamp scheerde.
Met 1700 man stonden wij op het grote veld en de kampstraten te juichen, toen de B-29 een schommelde beweging maakte als groet en plamfletten uitwierp, waarvan de inhoud hierbij volgt.
Notice to Alleid prisoners of war and civilian internees
The Japanese government has accept the Alleid peace terms set forth in the Potsdam
Declaration, Final negotiations are being concluded. An official representative is on his way for humanitarian purpose and liaison with his headquarters. He will be an initail pro-Allied occupation representative in the interest of welfare needs and general conditions in the area or camp to which he is sent. He will coordinate with the Red Cross an Japanese Military Government, all plans to assure the security of the personnel concerned to take emergency action to properly house, feed, clothe and furnish medical assistance to such personnel and to assist in maintaining order in the camp awaiting occupational forces. He will not have authority act for the Allied Forces in the rendering of any decisions military, civil or otherwise. Until such time allied occupational forces arrive to accept the surrender of Japanese military forces, those military forces are responsible for all such control and decisions in conformity with the terms of surrender and the dictates of the Supreme Allied Command, A.C. Wedemeyer Lieutenant-General U.S.A. Commanding.
Foto gemaakt uit de B-29 Superfortress met links het camp Mukden
Juist toen het Pack up your troubles in your old kit bag en Show me the way to go home over het terrein hadden geschald, kwam een Amerikaanse wachthebbende de Raad der Ouden en de Amerikaanse sergeant Hurley vragen zich bij het hoofdkwartier te vervoegen. Spoedig daarop moesten wij allen bijeenkomen aan de noordzijde van het hospitaal. Daar stonden enige Russische officieren onder kapitein Efim Gehtman van het Rode Leger met de Raad der Ouden op de trap voor de ziekenbarak. In een hoek dichtbij stonden kolonel Matsuda en zijn officieren onder het wakend oog van een grote, zware Russische officier.
Een oorverdovend geloei brak los, toen de Russische kapitein naar voren stapte. In een ogenblik waren de daken en schoorstenen der omringende gebouwen met wuivende mannen bezet, Toen de Rus begon te spreken was iedereen stil, Walter S. Hurley die in Odesa geboren was, trad als tolk op. ‘Heren van dit geallieerde krijgsgevangenkamp. In naam van het Rode Leger verklaar ik dat gij vanaf dit ogenblik vrij zijt.’ Een oorverdovend kabaal volgde. Nadat dit eindelijk bedaard was, ging hij verder: ‘Rusland trad twaalf dagen geleden in oorlog met Japan. Sindsdien zijn we met gemechaniseerde colonnes op tien plaatsen de grens overstoken.
De Rus vroeg of generaal Wainwright onder ons was. Na het ontkennende antwoord hierop werd hem meegedeeld, dat generaal Parker de oudste en hoogste in rang zijnde Amerikaan in het kamp was. Dan draag ik hem het commando over het kamp op, concludeerde kapitein. Daarna werd ons verzocht naar de muziekuitvoering terug te gaan. Met generaal Parker zou nog het een en ander over onze afvoer besproken moeten worden. Hierna droegen enige ex-krijgsgevangenen de Rus een eindje op de schouders rond. Tenslotte sprak generaal Parker enige woorden van dank en wenste de Russin Imperial Army geluk met het behaalde succes.
Tien minuten daarna werden we uitgenodigd ons op te stellen op de weg die langs onze behuizing liep. De Russen zouden in ons aller bijzijn de Japanse officieren, kader en manschappen ontwapenen.
Elf officieren en een veertigtal onderofficieren en manschappen stonden midden op het veld. Na enige tijd betrad de Russische kapitein met zijn gevolg- waarbij journalisten en fotografen, de Raad der Ouden, Hurley, Hofman en Wood- het terrein. Zij stelden zich tegenover de Japanners op, die bevolen werd hun wapens, Sumaraizwaarden, patroontassen en leergoed voor zich op de grond te leggen.
Na een diepe buiging hoorden zij de toespraak aan. Sergeant Hurley maakte bekend: ‘De Russische officier neemt thans de geweren van de grond op en reikt ze een voor een uit aan de Amerikaanse wacht.’ Daarop werden aan de Japanse officieren hun sabels teruggeven overeenkomstig het gebeuren in 1904, toen de Russische officieren bij de overgave Moekden hun sabel terugontvingen. Generaal Parker ontving een Japans pistool als aandenken.
Kolonel Matsuda boog telkens wanneer hij op weg naar het toilet of de wasplaats de Amerikaanse schildwacht passeerde. Deze voegde hem toe. ‘Ach man, schei uit, in ons leger buigen officieren niet voor soldaten.’ Een paar Japanse soldaten die wel de kwaadaardigsten geweest waren, kreeg uit wraak in die nacht een pak slaag van de Amerikaanse wacht.
Ook de Nederlanders hadden de eer kennis te maken met de operbevelhebber van de Russische troepen in Mandsjoerije, maarschalk A.M. Waselewski. ( bedoeld word Marshal Aleksandr Vasilevski)
De andere Russische opperofficier tevens regeringscommissaris met de rang van luitenant-generaal vond het merkwaardig dat wij ons gevangenen-nummer nog op de balk boven ons bed hadden staan.Daarna hadden de Russen nog een bespreking met de Raad der Ouden. Als gevolg hiervan kon generaal Ilgen ons de regeling bekend maken. Via Peking (500 mijl van Moekden af) zouden wij per vliegtuig naar Sian ( een afstand van duizen mijl) , daarna naar Chunking en Kunming aan de Birmaweg en vandaar naar India worden vervoerd. Zo mogelijk zouden reeds op de 24e twee vliegtuigen vertrekken. Daarna zouden C- 47- (vrachtvliegtuigen) en B 24- toestellen ingezet worden
Op 22 augustus kwamen 125 man van kamp III in enkele vrachtauto’s in ons kamp aan. Wij hadden tot dan toe niets van hen vernomen. Het bleek dat zij sinds 15 augustus niet gewerkt hadden. Op de 16e was hun meegedeeld dat de oorlog ten einde was, maar dat ze hun kamp niet mochten verlaten. De Russen reden er op de 20e met hun pantserwagens dwars door de kampmuur heen, lieten de Japannners aantreden en vroegen da Amerikanen of er onder de Nipponners enkelen waren die de kogel verdiende. Dat vonden de krijgsgevangenen een te krasse maatregel.
Namens alle Nederlanders in het kamp reikte generaal Ilgen op 23 augustus een door kolonel de Quant vervaardigde oorkonde uit aan de zes personen die op 16e per parachute geland waren om ons te bevrijdde. Ze luide als volgt:
Dutch Prisoners of War
Officicers and other ranks of the
Royal Netherlands Navy
and the
Netherlands Indian Army and Air Force
Camp Hoten, Mukden
Wish to express their deepst gratitude to the Americans
Major James T. Hennessy
Major Robert F. lamar
Sgt. Rotard A. Starz
Cpl. Herold B. Leith
Cpl. Fumio Kido
Cheng Chi Wu
who, immidiately after Japan’s capitulation, flew at risk of their
lives from Central China to Mukden and landed there with parachutes
to come to the aid of Allied P’s.O.W. in Japanese captivity in the
above named camp. Among the many happy experience of the last few
days this gallant act will remain forever one of the most cherished
memories in our lives and a striking symbol of American gallantry
and efficiency. Mukden, augustus 22. 1945.
Zichbaar ontroerd namen de majoors Hennessy en Lamar, die zich onder de Nederlandse vlag opgesteld, in bijzijn van alle Nederlandse ex-krijgsgevangenen de oorkonde in ontvangst.
Op 24 augustus werd een begin gemaakt met onze afvoer. 32 zieken en zwakken werden in twee vliegtuigen over China naar een onbekende bestemming weggevoerd.
De Russen lieten bekend maken dat niemand een huis of fabriek binnen mocht gaan. Overtreders zouden worden doodgeschoten.
Na een officiële toestemming op de 25e had er de dag daarop een ware uittocht plaats naar de stad Schilling ( waarschijnlijk wordt bedoeld Shenyang ook wel Moekden) Toorop en ik gingen om 11 uur te voet naar het op zeven kilometer van ons geleden Moekden, waar wij zoveel van hadden gehoord. Het was een stad met circa een miljoen inwoners, omgeven door een muur van 17 km. Ze stond uit de oude echt-Chinese binnenstad met een muur van 4,5 km eromheen, dan de nieuwe stad met station en vreemdelingenwijk -oorspronkelijk de Japanse concessie- en de handelswijk tussen oud en nieuw in. Midden in Mandsjoerije gelegen was de stad daar het voornaamste spoorwegkruispunt en ook een belangrijk industrie-en handelscentrum.
Verscheidenen van ons bezochten de Franse missie en de mooie kerk in Moekden. men werd er vriendelijk ontvangen door mrg. Blois bischop van de Missions étrancères Paris. Wij waren ook zeer welkom bij de 33 Belgische missionarissen van Scheut, die in Moekdem geïnterneerd waren. Ze zaten zonder warme kleren. Vlak vóór de wapenstilstand zouden ze teruggevoerd worden naar hun vroegere standplaats Jehol. Hun barang. die vooruitgezonden was, waren zij kwijt, maar door de zorg van generaal Parker werden zij onmiddellijk voorzien van warm ondergoed.
Om 10 uur op de 27e vertrok de prominentengroep, die te middernacht in Moekden was gearriveerd met nog vier Amerkaanse en zes Britse generaals, onder wie Beebe en de Maltby’s, per vliegtuig via Sian naar Chungking. Java was nog niet herbezet zodat het nog niet in aanmerking kwam als bestemming voor Nederlanders. Van generaal IIgen die met onze G.G. en generaal Ter Poorten contact had gehad, alsook van de Moekden achtergebleven oppassers van deze prominentengoep, vernamen wij een en ander over de belevenissen van deze groep.
Na een nacht van twijfen en slapeloosheid las de kampcommandant luitenant Marui de krijgsgevangenen- na de morgentenko waren dezen in een groot vertrek bijeengebracht- de verklaring over de vrede in het Japans voor. De tolk vertaalde het met; ‘Amerika heeft om wapenstilstand verzocht onder zekere voorwaarden die door Japan zijn aanvaard. Op last van onze verheven keizer is thans de oorlog op minnelijke wijze geëindigd.’ Hierop barstten alle gevangenen in lachen uit, waardoor de rest van de vertaling onverstaanbaar was. Nadat het lachen was bedaard, waarschuwde de tolk op scherpe toon dat zij nog steeds krijgsgevangene waren, waarop men opnieuw hartelijk lachte.
Door problemen om te zorgen voor vervoer voor de ex-krijgsgevangenen was men verplicht om het camp- Moekden te blijven. Overigens waren zij verstoken van nieuws, ook ten opzichte van China iets met ene zekere Mao Tse Toeng aan de gang was. ’s Middags woonden we op het kerkhof van Moekden voor de daar begraven Amerikanen een herdenkingsdienst bij, die geleid werd door twee bisschoppen.
Veel afleiding bezorgde ons de dropping van goederen door drie B-29’s omstreeks 18 uur. Het was een prachtig gezicht die blauwe en witte en oranje zijden valschermen te zien neerdalen. Helaas kwam het grootste deel ervan buiten de kampmuur terecht, of ook op draden van de elektrische krachtcentrale. Het eigenlijke doel,een groot witdoeken kruis op het kampplein werd gemist. Elke worp werd met een luid gejuich en ‘let go’ geroep begroet. Om 19 uur een saluut met de vleugels en de toestellen vlogen naar Okinawa terug.
Te 20 uur zaten wij bijeen in onze kamer om van generaal IIgen te vernemen hoe de afvoer zou geschieden. In overleg met generaal Ter Poorten in het Yamamoto-hotel zou de volgorde van vertrek in hoofdzaak volgens ancienniteit zijn. Ze zouden de 30e tezamen met de acht Nederlandse generaals, 28 zieken en 19 geallieerde officieren in twee vliegtuigen vertrekken.
Aankomst 1945 op de Amerikaanse 1340th Air Base Unit te Kunming in China
Namens de generaals sprak IIgen een woord ten afscheid. Apart vermelde hij dr. Van Manen, kolonel-apotheker Adriaan Goudswaard en dr. Spier, voor de niet aflatende medische en hygiënische zorg aan ons te besteed. Joël, Kamps en Van de Steen deden de groep de volgende morgen om half negen uitgeleide, toen ze met een B-24 en een C-47 vertrok.
Eindelijk ontvingen wij van overste Donovan de verlossende mededeling dat we met Amerikaanse schepen naar Okinawa vervoerd zouden worden. Hij zou de volgende ochtend de 9e dus, per vliegtuig naar Dairen vertrekken om een en ander te regelen.
Op die zelfde dag ontvingen wij om 14 ur officieel het verlossende woor: een bericht van Donovan uit Dairen, dat we binnenkort per trein zouden afreizen. Om 22 uur werd Fleischer op het hoofdkwartier geroepen. Hij wist ons toen te vertellen, dat wij inderdaad over twee dagen per trein zouden worden afgevoerd. Het eerste echelon dat 959 man sterk was, en waartoe alle Nederlanders behoorden, zou op een Amerikaans hospitaalschip ( goed voor 759 man) en twee jagers ( ieder voor 100 man) embarkeren. Te 13.30 uur hadden zich 759 ex-krijgsgevangenen met hun handbagae bij de wacht verzameld om in vrachtauto’s naar het station gebracht te worden. Nadat de Amerikanen en Britten waren vertrokken, stapten wij om 16 uur in, na een kwartier starten we. Op weg naar huis, wat een zalig gevoel! Bij de poort stonden honderden Chinezen ons hartelijk toe te juichen. Vanaf de grote weg wierpen we nog een laatste blik op dat kamp waar wij zoveel hadden beleefd. Om 8 uur stond de trein van tien wagons en twee bagagerijtuigen met 759 en 15 Canadese priesters gereed voor vertrek. Voor ons begon de 400 km lange reis die in vredestijd in 8 uren zou zijn afgelegd, maar die thans 25 uur moest duren.
Hoe dichter bij Dairen hoe veelvuldiger het oponthoud in beide richtigen voorrang te verlenen. De meest uit het zuiden komende treinen waren met oorlogsbuit beladen, die naar Siberië werd afgevoerd. Kanonnen, tractoren, vrachtauto’s, zelfs een pony, een schaap en melkkoeien zagen we.Om 21 uur bereikten we de plaats van bestemming. Een half uur later stapten we uit de trein. Met enige verbazing gaven we onze handbagage aan Amerikaanse matrozen af, die op ons waren toegelopen. Na onder een viaduct te hebben doorgemarcheerd zagen we plotseling een prachtig verlicht schip, dat zijn schijnwerpers over de kade en heuvels liet spelen, ‘Mijn’ matroos zei dat dit grote hospitaalschip van ongeveer 15.000 ton de Relief was die op 7 september reeds te Dairen was aangekomen na een moeilijke reis door een Tyfoon. Haar naam had niet beter gekozen kunnen zijn.
Relief vertrok Saipan 7 juli en raakte bij Guam en route San Pedro Bay , Leyte , de Filippijnen . Ze diende als een Fleet Base Hospital in de Filippijnen voor de rest van de oorlog. Ze vertrok Subic Bay 28 augustus stomen via Okinawa voor Dairen , Mantsjoerije . Haar missie was het herstel van de geallieerde krijgsgevangenen uit de voormalige Japanse militaire gevangenis kamp in Mukden , Mantsjoerije. Terwijl ze door de Oost-China en doorgegeven Gele Zee , USS McNulty en USS Elmore geveegd vooruit om eventuele mijnen die kunnen worden waargenomen vernietigen.
Verschijnen voor Dairen Kou 8 september 1945, Relief kreeg geen zicht op ofwel de sleepboten of de piloten die de Russen had beloofd. Het invoeren van de onbekende haven, afgemeerd ze zonder hulp naar Pier No. 2. Dairen was onder Russische militaire controle en walverlof was niet toegestaan, hoewel de Russen grootmoedig nodigde de officieren aan wal op rondleidingen. Het enige woord van de gevangenen was dat ze op weg waren met de trein van Mukden, ongeveer 200 mijl (300 km) ten noorden van Dairen. De ochtend van 11 september, een marine arts en een marine sergeant gemeld aan boord van het kamp, en zij brachten woord van het geschatte aantal en de toestand van Relief potentiële passagiers. Binnenkort 753 van hen kwamen – Nederlanders, Britten, Australiërs en Amerikanen. Velen hadden door de beruchte dodenmars bij leefde Bataan , en de meeste waren gevangenis kampen overleefd in de Filippijnen, Formosa , Honshu , en Mantsjoerije. Uitgaande van de vrijheid, 12 september gingen ze Buckner Bay , Okinawa, 3 dagen later. Voordat ze kunnen worden overgedragen naar de wal, Relief werd bevolen om op te vallen aan zee tot een tyfoon te omzeilen. Terugkerend naar Buckner Bay 18 september ontschorst ze haar passagiers tegen de middag
De etappe naar huis
Thans keren we terug naar de haven van Dairen, waar wij boven aan trap van de Relief verwelkomd werden door een kolonel-dokter, die onze militaire groet militairement beantwoorde. Bemanningsleden brachten ons naar scheepsofficieren, die achter tafels zaten en ermee belast waren ons in te delen. Wat een onvergetelijk schouwspel bij het betreden van ‘onze’ zaal! Schone, heerlijke bedden, vriendelijke, hulpvaardige verplegers en door ons met bewondering aangestaarde zusters. Op ieder bed troffen wij aan: een pyama, een zakje met een scheerapparaat en allerlei toiletbenodingdheden, een pakje sigaretten en een doosje lucifers. Om 23 uur werden we uitgenodigd voor een diner! In een rij langs tafels lopend pakten we achteenvolgens ons eetgerei ( een groot blad met zes vakjes, lepel, vork, mes, soepkom, en koffiekop) . Daarna langs de keuken om ons blad te doen voorzien van een kom soep, twee sneetjes brood met boter, aardappelen, karbonade, groenten, en vruchten op sap. Aan lange tafels gezeten nuttigden we dit uitstekende maal. Een half uur daarna vielen we weer als blokken in bed. Op de 12e stonden we te 6.40 uur op. Het schip bevond zich al op zee. Om 6 uur waren de trossen losgegooid. we zetten koers naar Okinawa, een der Rioe-Kioe- eilanden, 525 km zuidwest van Kyushu. Er kwam een telegram binnen van admiraal A. Spruance, commmandant van de Vijfde Vloot, waartoe de USS Relief behoorde. Hij wenste ons een snelle reis en behouden aankomst. We werden door twee Amerikaanse torpedobootjagers geëscorteerd met het oog op drijvende mijnen.
Het schip was na zonsondergang prachtig verlicht. Sterke schijnwerpers en tientallen rode elektrische lampen wierpen hun schijnsel op het grote Rode-Kruis-embleem op de schoorsteen. Er werd goed handel gedreven. Vooral samuraizwaarden waren erg intrek bij officieren en bemanning. 200 á 300 gulden werd er grif voor neergeteld. Geen van de Nederlandse kolonels had zo’n zwaard uit Moekden willen meenemen.
Aan boord bevonden zich ook een Chinees meisje van ongeveer acht jaar en een Chinese zeeman. Hun jonk was door een tyfoon zo beschadigd, dat ze in zinkende toestand werd aangetroffen tijdens de vaart van de Relief naar Dairen. Drie opvarenden waren reeds verdronken, toen deze twee werden opgepikt. Toen we om 12 uur Okinawa naderden, werd de reis meteen wat minder eentonig. We zagen meer schepen, ook vliegtuigen. Na de zuidkust te hebben gerond voeren we de Bucknerbaai aan de zuid-oostkust binnen, waar we te 15 uur tussen 600 schepen, vliegdekschepen, slagkruigers, jagers, onderzeeboten, voorraad- en libertyschepen, een ankerplaats vonden. Het was een schouwspel om nooit te vergeten. ’s Avonds was het een feestelijke aanblik. De Missouri lag er ook. Aan boord hiervan was op 2 september 1945 de overgave van Japan getekend.
Helaas werd te 20.30 uur aangekondigd dat een Tyfoon verwacht werd en dat de Relief opdracht had gekregen weg te varen naar een ankerplaats in een baai aan de zuidwestkust van het eiland. Zo gingen we dan vroeg in morgen van de 16e naar de Macchiato baai, waar ook al honderden andere schepen lagen. De kern van de Tyfoon lag om 20 uur 75 á 100 mijl oostelijk van Okinawa. Terwijl de Relief in noord-noordwestelijke richting koerste, nam de wind nog steeds toe. De hele nacht hobbelden we tegen de golven in. De volgende morgen om 10 uur werd bekendgemaakt, dat we naar de Macchiato baai konden teruggaan.
Het Chinese schipbreukelingtje sliep in een cel, waarvan het slot moeilijk openging als de deur dichtviel. Uit vrees tijdens de storm opgesloten te worden kroop zij in de cel van Struivenberg en ging kalm naast hem op zijn 1,5 meter brede matras liggen. Eerst heel stil, daarna lange tijd hevig huilend. Zij verstond slecht haar eigen dialect. Aan boord was een Engelse kapitein die enkele jaren in Shanghai had gediend. Hij was de enige die met haar kon praten. Als een hondje liep ze achter hem aan.
Eerst in de morgen van de 18e lagen we te elf uur weer voor de wal, de Tyfoon was uitgewoed. Al spoedig kwamen enige landingsvaartuigen langzij, die elk honderd man met bagage konden vervoeren. Toen we afvoeren werden we hartelijk nagewuifd door officieren, zusters en overige bemanningsleden van de Relief. Vrachtauto’s brachten ons naar een groot aan zee gelegen tentenkamp. De Nederlandse marineofficier die ons bij de registratie assisteerde, was lid van een uit Australië afkomstig recovery-party. Meest vervelende heren die de aard en de gemoedstoestand van de ex-krijgsgevangenen niet konden aanvoelen. Na een goed maal van doperwten, gehakt, aardappelpuree en abrikozen, bezochten we de Rode-Kruiskantine waar ad libitum en gratis pijptabak, sigaretten, chocolade en coca-cola verstrekt werden.
Die avond bezochten we een openluchtbioscoop met zitplaatsen voor 2000 man. Onder meer werd een film van het Duitse Aufenthalungslager Belsen vertoond. Wij zagen ook hoe met Mussolinin’s lijk werd gesold en hoe het daarna met dat van zijn maîtresse aan de voeten werd opgehangen. Te 1.30 uur die nacht ontvingen we opdracht ons met spoed gereed te maken voor vertrek. Alles werd in haast gepakt, dekens en eetgerei ingeleverd; daarna marcheerden we af naar de vrachtauto’s die ons, ingedeelde in groepen, naar het grote vliegveld brachten. Daar stonden honderden toestellen gereed. met geregelde tussenpozen vertrokken grote transportvliegtuigen met telkens een dertigtal passagiers en hun bagage aan boord. De heavy luggage bleef te Macchiato achter. Zouden we die ooit terug zien?
Om 10 uur konden we eindelijk met een C-46 toestel vertrekken. Het uitzicht liet het panorama beneden ons zien. Eerst niets dan zee, maar dan een mooi uitzicht op de talrijke eilanden noordelijk van Luzon en op het noordelijk deel van dit eiland. Na enkele malen in cirkels om een groot vliegveld te hebben gevlogen kregen we uizicht op het grotendeels verwoeste Manilla, waar we te 16.30 uur op het Nichols Field Aerodrome landden.
Door een tractor getrokken wagen vertokken we daarna naar het op 23 km van Manilagelegen tentenkamp, waar we werden ontvangen door Nederlandse marine officieren. Commandant van dit Nederlandse kamp was reserve-luitenant ter zee 1e klasse Adriaans. Volgens hen waren er reeds 3316 lotgenoten. Na langs rijen tenten en door enige kampstraten te zijn gemarcheerd bereikten we eindelijk de Rebelstreet, waar wij ons intrek namen in een reeds door de kapitein van de Op ten Noort, G. Tuiginga, en de zes militaire artsen van dit marine -hospitaalschip bewoonde tent. Ons ex-Moekdengezelschap bestond uit de kolonels De Quant, Van Dijk, Kengen, Van der Steen, Vromans, Van Kuilenburg, Struivenberg en mij.
De hele morgen van de 20e september hadden we het druk met het invullen van staten, het verzenden van radiotelegrammen naar Java, het verstrekken van gegevens aan het Rode-Kruis over Japanse wreedheden, het in ontvangst nemen van 100 peso’s voorschot en het passen van nieuwe kleding. Zeer welkom was de door Amerikanen verstrekte plunjezak met inhoud, bestaande uit vier shirts,vier broeken, twee groene uniformen, twee lakens, een matrasovertrek en een klamboe. In de kampcourant Oranje lazen we over de inundaties door de Duitsers van de wieringermeer, de aankomst te Eindhoven op het vliegveld van jhr. Van Starkenborgh en generaal Ter Poorten de 9de september 1945, het verblijf van de Nederlandse generaals te Colombo en het achterblijven van een Amerikaanse militair te Moekden, waarschijnlijk gestrikt door de charmes van een Chinees meisje.
Dagelijks kwamen nieuwe lotgenoten aan. Het aantal in het Nederlandse kamp bedroeg op de 23e 3.459 man en er werd nog een 3500-tal Nederlanders verwacht. Velen, vooral marinemanschappen, ergerden zich aan de te beantwoorden vragen. De hoofdvraag van de door het in te vullen lijsten luidde: ‘Zijt gij overleden, zo ja, waarom niet? ( Historisch!).
In het kamp was het tropisch heet; dag en n acht transpireerden we er. Afwisseling zochten we buiten. Zo brachten Kamps,Waal en ik op de 24e een bezoek aan het Amerikaanse kamp, waar we hartelijk werden ontvangen werden door Pilet, Trewick en Morse. Waal kreeg een prachtig Walthhem-horloge cadeau als vergoeding voor het uurwerk, dat hij te Cheng Chia Tun had afgestaan in ruil voor Japanse kranten.
Dertien kolonels brachten op 26 september gezamelijk een bezoek aan Manila. Het wemelde er van militairen van land-en zeemacht. Overal drong het geluid van tingeltangels uit de dansgelegenheden ons tegemoet. De zwarte handel tiede er welig, een Amerikaanse legerkapitein leurde met met om zijn polsen bevestigde horloges. Na een flinke wandeling gebruikten we gratis in de Y.M.C.A.-kantine twee broodjes en een glas limonade. Daarna bezochten we een Chinees restaurant om er nasi-goreng te proeven.
Die dag kwam er een telegram binnen van generaal-majoor Schilling, dat van Colombo via Chunking naar de Nederlandse consul Bos te Manila was verzonden. De kolonels Van Kuilenburg, Struivenberg en Van Veen, van de generale staf van het K.N.I.L.,
werd erin verzocht zo spoedig mogelijk naar Colombo te vertrekken. Daar verbleven reeds, zoals wij vernamen , de divisie-commandanten Schilling, Cox en Ilgen. De overige generaals waren terrecuperatie naar Australië gezonden. Onze sterkte was op 26 september opgelopen tot 4053 man.
Niemand van ons had nog iets van gezinsleden gehoord. Onze kampcommandant Adriaans deelde ons mee, dat nog geen brief of telegram van Java binnengekomen was. Een brief die ik per luchtpost aan mijn echtgenote te Batavia wilde zenden, werd op het postkantoor geweigerd, omdat met Indië de postverbinding nog niet herstedl was. De Amerikanen hadden de legering en de verpleging op grootse wijze aangepakt. Wij behoorden tot het 12th batalion van het Fifth Repacement Depot, dat in november 1942 te Brisbane was opgericht. Het depot dat in 1943 en 1944 in Nieuw-Guinea had gewerkt, telde vier bataljons en was in maart 1945 te Manila geplaatst.
Inmiddels was op de 30e september het aantal Nederlanders in ons kamp opgelopen tot omstreeks 6000. Onze M.P. liet zich die nacht niet onbetuigs, thans met geweren bewapend kon ze op enige dieven schieten, die zakken met vleeswaren buiten het kamp in veiligheid trachtten te brengen. men had met zekerheid kunen vaststellen, dat het Amerikanen waren. Bij hun vlucht lieten ze de zakken achter.
Eindeljk vertrokken op 3 oktober Van Veen, Struivenberg, en Van Kuilenburg per vliegtuig naar Colombo, nadat zij een plaatsbewijs voor 40 dollar hadden ontvangen. Wanneer wij zouden gaan? Het zag er niet naar uit, dat dit spoedig zou gebeuren, hoewel de Britten reeds op Java geland waren en admiraal Helfrich zih te Batavia bevond.
Het gerucht over een verhuizing, dat reeds dagen had gecirculeerd, bleek waar te zijn. In de middag van 3 oktober werden we met vrachtauto’s naar het nieuwe kap verplaatst, dat een onderdeel vormde van het 62nd Replacement Depot. De zestien kolonels kregen drie hutten,eenvoudige vierkante houten huisjes met een trap naar de een meter boven de grond liggende planken vloer. Elke hut had slechtséén kamer voor 5 á 6 man.
Ook in dit kamp hadden we de keus uit vier openluchtbioscopen binnen 400 meter van het cenrtum van ons kamp en een openluchttheater op 200 meter. Het was een merkwaardig schouwspel tegen het aanvangsuur van de films enige duizenden mannen in een mars te zien met eigengemaakte bankjes ,krukjes en kisten, die ons tot zetel dienden op de licht glooiende hellingen.
De Nederlandse kampbewoners werden wrevelig.ontrustig en vol kritiek door het uitblijven van enig bericht over onze vrouwen. Op het nieuws betreffende iNid:e werd scherp commentaar geleverd. Men wilde iets doen in plaats van dit wachten en nog eens wachten op het bevrijdende: ‘Afvoer naar huis!’ Verontrustend was zeker het bericht dat nationalistische troepen te Bandoeng en Soerabaja de bewaking van de vrouwenkampen hadden overgenomen. Zij beschikten zelfs over tanks die door de Japanners verstrekt waren.
Intussen nam onze verontwaardiging over de gang van zaken in Indië steeds toe. Daar zaten de Engelse in Hotel des Indes te Batavia samen te dineren met Japanners. Ze lieten dit eerst na toen er foto’s van werden gemaakt! Overste De Waal en de reserve-luitenant ter zee Vreede verzonden op 8 oktober door tussenkomst van luitenant Vos, buiten de kampcommandant en kolonel Fleischer om, telegrammen aan de luitenant-gouverneur-generaal dr. H.J. van Mook, luitenant-admiraal Helfrich en generaal Van Oijen om drie bataljons te Manila te mogen africhten. verder verklaarden ze dat Adriaans niet voor zijn taak berekend was.
Op de 8e oktober kwam het verheugende bericht binnen, dat ultimo van de maand zeven schepen ons zouden afvoeren. Jammer dat dit niet waar bleek! Intussen nam de anti-Australische stemming onder de Nederlanders zulke afmetingen aan, dat het op de avond van de zevende op een vechtparty uitliep. Ook op de achtste was het weer mis. Tijdens het gevecht hadden de Aussies gezegd ‘Your dammed queen does not pay for our fighting’ waarna flessen bier van Hollanders afgenomen werden: ‘That’s the first pay!’ Getuigen wisten te vertellen dat de Aussies nogal gehavend het slagveld hadden verlaten en dat het een Nederlandse overwinning was geworden.
Op de 16e oktober vertrokken tien Nederlandse officieren, onder wie de kapteins De Jong en A.I. Franken, luitenants F.C.W. van Ootmerssen en J.D. Backer evenals twee kader-vaandrigs, naar Morotai, noordoost van Halmaheira. Ze zouden ingedeeld worden bij de K.N.I.L.- eenheden, die op verschillende eilanden van het oostelijke deel van de archipel met succes orde en rust hadden hersteld of daar nog mee bezig waren. Morotai was nog van belang wegens zijn grote wapenvoorraad, die door de Amerikanen daar achtergelaten was.
Luitenant J.D. Backer schreef in zijn boek ‘Buigend riet” ook zijn verhaal over zijn krijgsgevangenschap in Japan en Mantsjoerije 1944-1945.
Kolonel Van Staveren vertrok op 17 oktober per vliegtuig naar Batavia om de legercommandant een uiteenzetting te geven van de toestand in Manila, onder meer van de geladen stemming onder de zevenduizend ex-krijgsgevangenen. Met dit vliegtuig gingen ook mee de marineartsen van de Op ten Noord Mellema, Veldhuizen, Vreede, Wempe, Veen, Koevorden, Brouwer en hun lotgenoten de tandarts Wiermans en de vijftien verpleegsters. Laatstgenoemden werden door admiraal Helfrich te Tandjong Priok, de haven van Batavia, op de Plancius ontvangen met: ‘We vergeten jullie niet!’
Intussen ontvingen enkele Nederlandse kampgenoten bericht over hun gezinnen in Indië via Nederland. Dit bewijst wel hoe gebrekkig de verbindingen in de archipel funcioneerde schreef ik in mijn dagboek. ‘ Iemand, die zelf geen krijgsgevangene is geweest, kan niet beoordelen hoe verlangend wij uitzagen, na die jaren van gevangenschap, naar onze gezinnen. Zouden zij nog in leven zijn? Waarom werd in Indië door de autoriteiten die daar regeerden of zich in een hoek lieten trappen, deze zaak verwaarloosd? Ik wist toen nog niet, welk een chaos daar heerste! Oranje berichtte ons op de 21e, dat er in Australië en Colombo havenstakingen waren uitgebroken. De stakers weigerden voor Indië bestemde schepen te bevrachten. wat betekende dit allemaal? Zouden we hier ooit vandaan komen?
Op de 22e kwam de Nederlandse generaal-majoor J.H. Uhl met zijn adjudant reserve-majoor A. Rottier uit Batavia te Manila aan. Hij was op 1 oktober eerst met generaal L.H. van Oyen- als diens chefstaf-van Melbourne naar Batavia vertrokken. Reisgenoten waren kolonel Van Staveren en reserve-luitenant ter zee 2e klasse Den Hollander. Ook luitenant-kolonel Keuchenius was meegekomen om een afdeling mariniers op te richten.
Wij waren diep getroffen door de laatste dodenlijsten de namen van de echtgenotes van Kamps, Vromans, Cikot, Van Rekum en Solkesz en van de generaals T.Bakker en G.J.F. Statius Muller te lezen. Van Staveren vatte zijn indruk over hetgeen hij te Batavia gezien en gehoord had samen met de woorden: ‘Het is daar een daverende rotzooi!’
Wij te Manila bleken een verkeerd beeld van de situatie te hebben. In het begin leek ze nogal gunstig, omdat generaal Van Oyen van generaal Christison en diens chef-staf de mededeling had ontvangen dat er enige schepen beschikbaar zouden komen voor het overbrengen komen voor het overbrengen van ex-krijgsgevangenen naar Java. Generaal Uhl kreeg zelfs de data van vertrek der schepen op schrift, maar na aanvankelijk uitstel werd het plan maar geheel ter zijde gelegd.
Luitenant-generaal Tj. Bakker, die met de zelfde opdracht als die van generaal Uhl op 12 oktober te Bangkok ( Thailand) aankwam, kreeg eveneens een zeer gunstige indruk van het moreel van de ex-krijgsgevangenen aldaar. Door overste A.G. Mantel waren ze met volle steun van de Britse generaal-majoor Evans geleidelijk weer geschikt gemaakt voor een gewapend optreden. Omstreeks 10.000 man waren er ingedeeld in drie bataljons, bewapend, medisch gekeurd, uitgerust en gesteld onder capabele commandanten. Ze konden elk ogenblik in gezet worden.
Generaal Bakker bracht te Batavia schriftelijk rapport uit bij de regering, de legercommandant en admiraal Helfrich. Van Oyen en Helfrich waren er enthousiast over en stelden een telegram op om de drie bataljons uit Bangkok over te laten komen. Na goedkeuring door generaal Christison zou het aan admiraal Mountbatten , de opperbevelhebber van Zuid-oost-Azië, worden aangeboden. Van Mook wist dit plan te verijdelen. Hij was, zo uitte hij zich in zijn boek Indonesië, Nederland en de wereld, van mening, dat voor Sumatra geen ruimte was, terwijl er voor hen ook geen transport mogelijk was. Bovendien was de voedselpositie, althans in Siam en op Singapore ( en ook Manila) , veel beter dan in Nederlands-Indië.
Van generaal Uhl kregen we nog te horen, dat het een politieke kwestie was geworden,. Dan hadden wij geen enkel schip tot onze beschikking. De Geallieerden hadden namelijk met de Nederlandse regering een overeenkomst gesloten, dat zij tot zes maanden na de capitulatie van Japan de beschikking zouden behouden over de Nederlandse scheepsruimte. Deze hadden ze nodig om gedemobiliseerde Britse en Australische te repatriëren.
Op de 23e ontving ik een brief van mijn echtgenote uit het Tjidengkamp te Batavia (Moesiweg 12) . De vrede maakt je kapot. Jij hebt vlooien, wij muskieten. Ik woon in een arranghok. De andere bewoners van ons huis kunnen alleen door dit hok de badkamer bereiken. Slaap op een wankel veldbed, als het regent wordt het nat en omgeven door modder. Geen druppel water in de gehele straat. Eenmaal in de twee dagen komt er een tankwagen, dan moet ik met zware emmers sjouwen om te kunnen baden en wassen. Geen w.c.’s alle po’s naar de beerput brengen. De rotjap heeft alles van ons afgenomen, geen meubels, kleren, niets hebben we meer. Ik schreef terug: ‘Take it easy’; als ik mijn achterstallig salaris uitbetaald krijg, komt alles in orde.’ ( Wie lacht daar?)
Het Oranje Nieuws meldde, dat onze vriend Joël redacteur buitenland van
Het Dagblad te Batavia geworden was. Diezelfde avond kwam uit Singapore als hichhiker per vliegtuig reserve-majoor J. van Vlies aan. Op eigen initiatief reisde hij zo de kiampen af om lijsten met namen van krijsgevangenen uit te wisselen. Batavia wist hier niets van. Twee avonden later vertelde hij nvia de radio het een en ander over Singpore. Daar was de stemming onder de ex-krijgsgevangenen beter dan in Manila.
Ook waren wij teleurgesteld over het bericht, datjhr. Van Starkenborgh niet meer als gouverneur-generaal zou terugkomen. Meningsverschil met de Nederlandse regering had hem op 17 oktober genoopt een verzoek tot ontslag in te dienen. Hij was van mening, dat onderhandelingen met de Indonesische nationalisten niet moesten voorafgegaan aan de hervattingen van de normale functionering van het wettig gezag.
Mijns inziens zou hij ongetwijfeld meer invloed hebben kunnen uitoefenen op de admiraal Mountbatten, de Amerikaanse en Britse ministers, de geallieerde chefs van staven en andere autoriteiten dan de min of meer raadselachtige Van Mook, van wie zijn directe medewerkers zelfs dikwijls niet wisten, wat hij eigenlijk wilde. Jhr Van Starkenborgh had zijn waardige houding zijn levensstijl , zijn diplomatiek gaven en zijn standvastigheid mee.
Van Mook ging echter-tegen de wens van de regering in en onder druk van de Britten- met Soekarno c.s. praten, voordat er spraken kon zijn van herstel van orde en rust door Nederlanders. Al dat gepraat liep op niets uit. Het kostte ons wel twee politionele acties, die militair gewonnen werden, maar politiek verloren. Misschien zou de weg, die Van Starkenborgh had willen volgen, tot betere resultaten voor beide landen geleid hebben.
Vaandrig van der Heyde bood mij aan te leren vliegen, wat ik gaarne aanvaarde. Na twaalf lessen zou ik zelfstandig de lucht in mogen. De pipercub was eigendom van Schoof, die enkele van deze toestellen van Amerikanen had gekocht. Soms landde hij met toestemming van de depotleiding op de hoodweg van het kamp. Tijdens de eerste les vlogen we boven Manila en Cavite. Helaas heb ik deze opleiding niet kunnen voltooien, omdat wij op 7 november vertrokken
Met zes man reden we per vrachtauto op die 4e november om 18.30 uur naar een bijeenkomst van de Rizal Loge van Amerikaans legerpersoneel, gevestigd in een zeer eenvoudig van hout opgetrokken gebouw aan de weg van ons kamp Manila.
Alle leden waren in uniform, ook de voorzittende meeste, een kapitein. De andere waren onderofficier, korporaal en soldaat. Om 20 uur vergaderen we in de voorhof waar nominaal appel werd gehouden. Een Amerikaanse broeder leverde een bouwstuk over zjn ervaringen in een loge te Nancy, een lid van Humanitas te Soerabaja sprak over de verschillen tussen Amerikaanse , en Engels en Nederlandse loges. Bij de rondvraag werd er de Nedelanders gevraagd iets te zegen. Ik betuigde mijn dank voor de ons geboden gelegenheid in hun midden te verkeren. Ik voelde mij na vier jaren gevangenschap eindelijk weer vrij man en dankte hen omdat ze vertegenwoordigers waren van de natie, die zoveel voor ons had gedaan.
Onze kampcommandant Adriaans sprak ons bij het afscheidop 6 november aan met: ‘Dames en Heren’, wat meteen de lachlust van vele der aanwezigen opwekte, en met gefluit gepaard ging. Kolonel Fleischer begon zijn rede met: Ófficieren ,onderofficieren en manschappen,’ wat ook weinig waardering vond en met gejoel en gefluit werd begroet. Het duurde op 7 november tot 11.30 uur voordat het zevental Nederlandse kolonels met de laatste auto van een honderden meters lange colonne naar Manila vertrok.
De marine-officieren zonden ,het lange wachten moe, admiraal Helfrich een telegram, dat zij zouden komen. Die gelegenheid kwam voor hen op 21 november 1945, toen de Tjibadak Manila aandeed.
Op de 22e vertrokken kwam zij vijf dagen later te Makassar aan en arriveerden op de 30e te Tandjong Priok.
Wij embarkeerden op de 7e november te 13 uur op een ferryboat, die ons naar H.M.S. Implacable bracht. Daar werden we door een kolonel der mariniers ontvangen, die ons voorstelde aan de commandant van het schip, kapitein ter zee Pierce. Elke twee kolonels kregen een keurige hut met heerlijke bedden, een ventilator, drie lampen, een schrijftafel, twee kastem en een vaste wastafel toegewezen. Wat een weelde in vergelijking met onze tent!
De liften van dit 35.000 ton metende vliegdek vervoerden geen vliegtuigen maar honderden ex-krijgsgevangenen op hun weg naar de ruimen naar het dek en vandaar naar binnen. Elke middag ontving de commandant drie kolonels in zijn hut op de borrel. We werden zelfs ingewijd in de radargeheimen, een machtige uitvinding. Om 7.30 uur op 10 november lagen wij reeds voor Balikpapan voor anker. Twee Britse schepen voeren op ons af, het bleken mijnenveger Cessnock, die ons een dag tegemoet gevaren was, en een mijnenlegger te zijn.
De negen Nederlandse kolonels vertrokken te 11 uur met het tweede transport op de stampvoole mijnveger. Allen aan boord van de Implacable stonden in de houding toen we luid juichend afscheid namen van het schip en zijn opvarenden, die ons een paar dagen zo heerlijk hadden verwend. Om 12 uur debarkeerden we te Balikpapan op een door, Australiërs gebouwde steiger.
Als kwartiemakers reden Van Staveren en ik in een jeep, bestuurd door een Engelse kaptitein, naar de woning, die ons in Balipapan was aangewezen. Het dak lekte als een zeef . Er was geen meubilair.
Voor het eerst na jaren werden we in de Nederlandse officiersmess onthaald op een rijsttafel. Commandant van de te Balikpapan aanwezige troepen was majoor A.J.A. Pareira hij zorgde voor materialen voor reaparaties aan ons huis. De hele morgen van de volgende dag waren de kwartiemakers en Koppen bezig met de licht,water en mandibakleidingen en met het timmeren van een tafel en bankjes voor het platje van onze woning. Vanaf die plek hadden we namelijk een prachtig uitzicht op de baai en op de beneden gelegen hoofdweg. Er lagen, zo vernamen wij, 14.000 Australi:ers in uitgestrekte tenetenkampen te wachten scheepsvervoer naar hun land.
Kolonel Cox en Van Staveren begaven zich, op het gerucht. dat er een Nederlands vliegtuig was aangekomen, naar het vliegveld. Daar gelukte het hun met de commandant van de luchtbasis, luitenant-kolonel R.E. Jesserun, een afspraak te maken voor ons vertrek naar Java
( luitenant-kolonel Reinier Emiel Jessurun vooral bekend van het 18e squadron uit Australië en later Java ( Bandoeng en Tjililitan) wil hier zeker even aanhalen.) zijn verhaal schreef ik ook op deze site.
De luitenant-kolonel R.E. Jessurun had wel geen opdracht voor ons transpport, maar omdat de kist toch leeg terug zou gaan, had hij er geen bezwaar tege.
De volgende morgen om 7 uur zouden wij met een B-25 naar Batavia afreizen, Cox,Waal, Kamps, Van der Steen, Van Dijk. Toorop, Koppen, Van Staveren en ik.
Na de avondrijsttafel namen we afscheid van majoor Pareira, die goed voor ons had gezorgd, en gingen vroeg naar bed. De volgende ochtend werden wij om 5 uur gewekt door de wekker van dr Bijleveld; we vertrokken per vrachtauto, die echter de heuvel bij ons kamp niet kon nemen, zodat onze barang in een truckt overgeladen moest worden, waarbij Ambonese oppasser ons hielpen. Na een uur rijden kwamen we op het vliegveld aan. Daar namen we afscheid van overste Jessurun en precies om 7 uur vlogen we weg om tien minuten weer op het vliegveld terug te zijn, het toestel bleek een lekke olieleiding te hebben . Eeerst om 8 uur gingen we met een ander B-25 de lucht in.
Wat ongemakkelijk gezeten op een tussen onze barang genoten we van de prachtige uitzicht op de oostkust van Borneo, passeerden de Kapoeasmonding bij Batavia en landden te 10.30 ur plaatselijk tijd op het vleigveld Kemajoran bij Batavia. ( tussen Balikpapan en Batavia is het tijdsverschil anderhalf uur.
In een vrachtauto reden we verschillende bureaus af voor onderdak, maar vergeefs. Daarna lieten we ons naar het kantoor van de legercommandant Van Oyen brengen. Van diens chef-staf Uhl vernamen wij dat er in Hotel Royaal plaats voor ons was. Terwijl de negen kolonels op een rij voor generaal van Oyen stonden, ging er plotseling een deur van een nevenvertrek open en werden we aangestaard door admiraal Helfrich, die met zijn staf in het zelfde gebouw was ondergebracht. Hij zie niets, maar de doordringende blik waarmede hij ons bekeek was niet erg vriendelijk! Generaal van Oyen zette ons de situatie uiteen. De Engelsen wilden nog steeds geen Nederlandse troepen toelaten. Van Mook hoopte nog steeds door overleg met de Indonesische nationlisten tot een vergelijk te komen.
Batavia maakte op ons de indruk van een groot gekkenhuis, Hollandse vlaggen naast het rood-wit, patrouilles van de T.R.I., het leger van de Republiek Indonesia, naast Britse en Nederlandse Gurkha’s die een deel van de stad bezet hielden, K.N.I.L. – eenheden een ander, kleiner deel. Telefoon, en postkantoor, spoorwegegen en trams in nationalistiche handen. Nederlanders werden er geweerd. Mannen als vrouwen van Nederlandse nationalteit zaten nog in kampen.
Tevergeefs ondernam ik een speurtocht naar mijn vrouw in het Tjidengkamp te Batavia. Op de 13e vertrok ik per vliegtuig naar Bandoeng, waar ik haar in het tot hopitaal ingerichte lyceum dan toch aantrof. Ik wachtte in de grote voorgalerij. Eindelijk zag ik haar door een grote deur in de verte aankomen. Zij keek eerst zeer verwonderd, toen ze een man met een baardje waarnam. Wat een weerzien! Goddank eindelijk weer verenigd!